Conclusie
Nummer19/03271
Het cassatieberoep
- Preventie (56 – 59)
- Bewaking integriteit (60 – 63)
- Balans (64 – 68)
- Waarborgen eerlijk proces (138)
- Aanzienlijke schending van een ander belangrijk voorschrift of rechtsbeginsel (139 – 149)
- Het structureel vormverzuim (150 – 159)
Het juridisch kader
Voorgeschiedenis
Artikel 359a Sv en de totstandkoming ervan
De rechtspraak van de Hoge Raad in hoofdlijnen
NJ2004/376, m.nt. Buruma, ook wel het ‘afvoerpijparrest’ genoemd. In de tweede plaats gaat de aandacht uit naar het arrest van 19 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY5321,
NJ2013/308, m.nt. Keulen, ook wel bekend als het ‘onbevoegde hulpofficier-arrest’, waarin de Hoge Raad vooral de toepassing van bewijsuitsluiting nader heeft genormeerd. Ik geef kort de hoofdlijnen uit de rechtspraak van de Hoge Raad weer.
vormverzuim, [16] dat bovendien moet zijn begaan
bij het voorbereidend onderzoek. De Hoge Raad legt de term ‘het voorbereidend onderzoek’ aldus uit, dat deze uitsluitend betrekking heeft op het voorbereidend onderzoek tegen de verdachte ter zake het aan hem ten laste gelegde feit waarover de rechter die in art. 359a Sv wordt bedoeld, heeft te oordelen. [17] Daardoor is het toepassingsbereik van art. 359a Sv beperkt. Zo komt toepassing van art. 359a Sv niet in beeld indien een vormverzuim is begaan in het voorbereidend onderzoek ter zake een ander dan het aan de verdachte ten laste gelegde feit. [18] Uit de wettekst volgt verder dat art. 359a Sv uitsluitend betrekking heeft op
onherstelbarevormverzuimen. Ingeval het vormverzuim is hersteld of alsnog kan worden hersteld, is de wetsbepaling dus niet van toepassing. [19]
Vooruitblik: modernisering van het Wetboek van Strafvordering
Artikel 3.1.8.
Heroriëntatie
Aanleidingen tot een heroriëntatie
NJ2016/153, m.nt. Vellinga-Schootstra. In die zaak was de verdachte met buitensporig geweld aangehouden, met letsel tot gevolg. De ten laste gelegde bedreiging van een politieambtenaar was een direct gevolg van het buitensporige geweld tijdens de aanhouding en wel zodanig dat het feit de verdachte volgens het hof niet kon worden verweten (psychische overmacht). Het hof had vastgesteld dat over het letsel en het uitgeoefende geweld vervolgens door de hulpofficier van justitie doelbewust onjuist is geverbaliseerd in een op ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal. Uit de stukken van het geding volgde voorts onmiskenbaar dat het openbaar ministerie zich in het onderzoek ten behoeve van de verlenging van het voorarrest op genoemd proces-verbaal had beroepen en zich overigens tot en met het indienen van de appelschriftuur op het standpunt had gesteld dat geen sprake was geweest van disproportioneel geweld. De Hoge Raad overwoog dat het oordeel van het hof dat onvoldoende grond bestond voor niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie niet getuigde van een onjuiste rechtsopvatting en niet onbegrijpelijk was. Het arrest is illustratief voor de restrictieve koers die de Hoge Raad vaart. Vellinga-Schootstra stelt in haar annotatie de retorische vraag: “Is deze optelsom van schokkende feiten niet toereikend voor de kwalificatie als ‘truly outrageous case’, in welk geval gezegd kan worden dat het OM zijn vervolgingsrecht heeft verspeeld?”. [66]
Argumenten voor het verbinden van rechtsgevolgen aan vormverzuimen
Tegemoetkoming
tegemoetkomingsperspectief.Dit perspectief is in de rechtspraak van de Hoge Raad leidend, waarbij bijzondere nadruk ligt op het verzekeren van het recht op een eerlijk proces als bedoeld in art. 6 EVRM. [78] Dat blijkt onder meer uit de drempelvoorwaarde van onherstelbaarheid en de daaraan gegeven uitleg, de toepassing van de Schutznorm, de uitleg van het begrip ‘nadeel’ als bedoeld in art. 359a, tweede lid, Sv, het in het Zwolsmancriterium besloten liggende vereiste dat aan een eerlijke behandeling van de zaak van de verdachte tekort is gedaan, de eerste in het arrest inzake de onbevoegde hulpofficier erkende categorie van gevallen waarin bewijsuitsluiting mogelijk is en de voorwaarden die worden gesteld aan strafvermindering.
effective remedyvoor overig nadeel. [79]
Preventie
preventieperspectieflaat zich ook omkeren: gebrek aan controle of controle zonder werkelijk machtsmiddel prikkelt niet het in de toekomst met de strafvorderlijke rechtsregels nauw te nemen. [80]
preventieperspectiefklinkt door in gronden voor bewijsuitsluiting die in het arrest inzake de onbevoegde hulpofficier worden genoemd. Daarmee heeft het in de rechtspraak een zekere erkenning gekregen, zij het slechts ten aanzien van een van de rechtsgevolgen van art. 359a Sv. Tegelijk roept dit perspectief ook vragen op. Het is gebaseerd op de veronderstelling dat sanctionering van vormverzuimen aan de toekomstige naleving van de regels in de opsporing daadwerkelijk een bijdrage kan leveren. Naar de vraag in hoeverre een sanctie additionele preventieve werking toekomt, zou evenwel nader onderzoek moeten worden gedaan. [81] Een eerste vereiste lijkt dat het gesignaleerde verzuim aan de individuele opsporingsambtenaar wordt teruggekoppeld. Ook rijst de vraag of de strafrechter in de concrete strafzaak in de beste positie is om het benodigde toezicht te houden en of het houden van toezicht behoort te bestaan uit het verbinden van een van de in art. 359a Sv genoemde rechtsgevolgen aan het vormverzuim en, zo ja, welk rechtsgevolg. Deze vragen laten onverlet dat naar huidig recht het perspectief van preventie in elk geval in het kader van bewijsuitsluiting wordt erkend.
Bewaking integriteit
integriteitsperspectiefvan het hiervoor besproken preventieperspectief worden onderscheiden. [90] Dat doet ook Kuiper, die ook de volgende argumenten noemt: een demonstratieargument (het tonen aan het publiek dat ook de overheid zich aan de regels moet houden), een reparatieargument (de overheid mag niet profiteren van door haar bedreven onrechtmatigheden) en een integriteitsargument (het strafproces moet gezuiverd blijven van door onrechtmatigheden besmet bewijsmateriaal, ook wel aangeduid als het medeplichtigheidsargument). [91] Het gaat hierbij om rechtsstatelijke noties. Het zonder rechtsgevolg blijven van vormverzuimen brengt niet alleen het gevaar van toekomstig gebrek aan rechtsdiscipline in de opsporing mee (het preventieargument), maar kan ook leiden tot aantasting van de integriteit en het gezag van de (strafvorderlijke) overheid in het algemeen en het onderhavige strafproces als zodanig en van de strafrechter, die voor het verloop van dat strafproces immers de eindverantwoordelijkheid draagt, in het bijzonder.
integriteitsperspectiefis niet eenduidig. Schade aan het maatschappelijk gezag en vertrouwen kan immers niet alleen ontstaan doordat een als onethisch ervaren strafproces in een veroordeling uitmondt, maar ook doordat schuldigen als gevolg van een vormverzuim de dans ontspringen. Dit laatste behoeft evenwel geen reden te zijn om deze vorm van integriteit van het strafproces en de strafrechtspleging als zelfstandig argument bij voorbaat terzijde te stellen. [94] De meerwaarde van het integriteitsargument ligt vooral hierin dat het de feitenrechter legitimeert om in sommige, uitzonderlijke gevallen zich krachtig tegen de gang van zaken in de voor hem liggende strafzaak uit te spreken, omdat die gang van zaken flagrant in strijd is met de goede procesorde (een “truly outrageous case”). Ook zonder ‘policing the police’ in algemene zin tot de (primaire) taken van de strafrechter te rekenen, is er veel voor te zeggen dat het (mede) aan de zittingsrechter zelf is om te waken voor het gezag en de legitimiteit van de strafprocedure en de strafrechtspraak. [95] Handelingen die blijk geven van minachting van het strafproces en de daaraan ten grondslag liggende waarden kunnen daarom – ook als het een op zichzelf staand incident betreft en de verdachte erdoor (uiteindelijk) niet ernstig is geschaad – om een reactie van de strafrechter vragen. [96]
afwijzingvan de mogelijkheid dat aan een vormverzuim een rechtsgevolg wordt verbonden aan dat complexe samenstel van belangen wél recht doet. Daarmee ontstaat wel een dilemma: het verminderde houvast waarmee een grotere vrijheid van de rechter om aan de hand van de concrete omstandigheden en belangen tot een redelijke uitkomst te geraken gepaard zou kunnen gaan, kan leiden tot een verhoudingsgewijs overmatige aandacht voor in het voorbereidend onderzoek begane vormverzuimen en tot meer rechtsongelijkheid. Deze vraag raakt aan de verhouding tussen de wetgever, de Hoge Raad en de feitenrechter. Die verhouding staat in de volgende paragraaf centraal.
De verhouding tussen de wetgever, de Hoge Raad en de feitenrechter
Toegangsdrempels
Bij het voorbereidend onderzoek
onder gezag van de officier van justitie, valt in de regel buiten de reikwijdte van art. 359a Sv. Te wijzen valt op het onderzoek door een inlichtingen- en veiligheidsdienst [132] en op strafrechtelijk onderzoek onder gezag van de autoriteiten van vreemde staten in het buitenland. [133]
met het oog op het nemen van strafvorderlijke beslissingenin de zin van art. 132a Sv. Houdt een vormverzuim geen of onvoldoende verband met onderzoek naar strafbare feiten, maar is het bijvoorbeeld van zuiver bestuursrechtelijke aard, dan is art. 359a Sv daarop niet van toepassing. [138] Ook oordeelde de Hoge Raad dat het doen van een verzoek tot uitlevering aan buitenlandse autoriteiten niet tot het voorbereidend onderzoek als bedoeld in art. 359a Sv kan worden gerekend, omdat het daarbij niet gaat om de uitoefening van een strafvorderlijke bevoegdheid. [139] Uitlatingen van de hoofdofficier van justitie bij gelegenheid van een persconferentie maakten evenmin onderdeel uit van het in art. 132 Sv bedoelde voorbereidend onderzoek. [140] In ditzelfde kader past het oordeel dat een onrechtmatigheid bij de ontruiming op de voet van art. 551a Sv niet kan worden aangemerkt als een vormverzuim dat is begaan in het kader van het voorbereidend onderzoek als bedoeld in art. 359a Sv ter zake van de in de strafzaak aan de verdachte ten laste gelegde overtreding van art. 138a Sr. [141]
NJ2017/456, m.nt. Keulen. [147] In deze zaak had de verdediging aangevoerd dat de politie een bestuursrechtelijke bevoegdheid had aangewend voor een strafrechtelijk doel. De auto van de verdachte was in verband met recente woninginbraken in Soest gecontroleerd. De ten laste gelegde inbraak vond enkele dagen voor de genoemde controle plaats. Het oordeel van het hof dat de controle van het voertuig niet had plaatsgevonden in het kader van het voorbereidend onderzoek ter zake van het in de voorliggende zaak ten laste gelegde feit, achtte de Hoge Raad in het licht van de door het hof vastgestelde omstandigheden ontoereikend gemotiveerd.
NJ2008/4, m.nt. Reijntjes. In deze zaak was sprake van een lijfsvisitatie in het kader van 100%-controles op grond van de Douanewet, waarbij cocaïne in het lichaam werd aangetroffen. De toetsing aan art. 359a Sv vindt in het arrest rechtstreeks plaats. Het hof had overwogen dat geen sprake was van een voorbereidend onderzoek, terwijl de Hoge Raad zich daarover niet uitliet. [153] Denkbaar is dat de door douane- tevens opsporingsambtenaren uitgevoerde controle door de Hoge Raad wordt beschouwd als een (repressieve) controlebevoegdheid die onder de gegeven omstandigheden tevens onder de opsporing en daarmee onder het voorbereidend onderzoek moest worden begrepen, althans die daarmee achteraf bezien in zodanig nauw verband stond dat art. 359a Sv rechtstreeks van toepassing was.
NJ 2011/557, m.nt. Schalken, waarin het ging om het onrechtmatig opnemen van telefoongesprekken door de penitentiaire inrichting, in aanmerking dat in deze zaak niet was gebleken van een zodanige schending van beginselen van een behoorlijke procesorde dan wel een zodanige veronachtzaming van de rechten van de verdediging dat bewijsuitsluiting zou moeten plaatsvinden.
Herstelbaarheid van het vormverzuim
NJ2003/695 m.nt. Mevis heeft de Hoge Raad het verzuim belangrijke onderzoeksresultaten aan het strafdossier toe te voegen herstelbaar geoordeeld in de zin van art. 359a Sv. De Hoge Raad overwoog dat uit de vaststelling van het hof dat de relevante bevindingen in hoger beroep alsnog door het openbaar ministerie aan het strafdossier waren toegevoegd, volgde dat het verzuim dat zich in eerste aanleg had voorgedaan in hoger beroep was hersteld. Daarmee achtte de Hoge Raad art. 359a Sv niet van toepassing. Deze benadering was in iets minder expliciete bewoordingen ook te herkennen in HR 21 mei 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE1287. De verdediging betoogde dat de omstandigheid dat de bij het slachtoffer aangetroffen dagboeken zich aanvankelijk niet bij de processtukken bevonden een grove schending van de beginselen van een behoorlijke procesorde inhield. Het hof had ook hier op het verweer niet expliciet gerespondeerd. Volgens de Hoge Raad had het hof klaarblijkelijk geoordeeld dat geen beroep was gedaan op een onherstelbaar verzuim van vormen tijdens het voorbereidend onderzoek, zoals bedoeld in art. 359a Sv, zodat daarover niet een met redenen omklede beslissing behoefde te worden gegeven. Dit oordeel achtte de Hoge Raad niet onjuist of onbegrijpelijk, aangezien uit het proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg bleek dat de dagboeken kort voor de aanvang van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg door de officier van justitie bij de gedingstukken waren gevoegd, de verdediging onder meer naar aanleiding daarvan had verzocht om aanhouding van de behandeling van de zaak en de rechtbank dat verzoek had gehonoreerd. [193]
NJ1997/308, m.nt. Schalken. In die zaak hadden twee opsporingsambtenaren ter zitting van het hof onware of misleidende verklaringen afgelegd over het ‘doorlaten’ als opsporingsmethode. De fungerend procureur-generaal bij het hof greep op de zitting niet in. Na de zitting werd het hof alsnog geïnformeerd over de onjuistheid van de verklaringen. Het hof verklaarde daarop het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging. Dat oordeel getuigde volgens de Hoge Raad niet van een onjuiste rechtsopvatting. Daarbij volgde hij niet het spoor van de toenmalige advocaat-generaal bij de Hoge Raad, die van mening was dat het door de misleidende verklaringen ontstane nadeel was hersteld door de brief van de procureur-generaal bij het hof, waardoor alsnog de juiste informatie in het geding was gebracht. [194]
NJ2012/146, m.nt. Borgers de maatstaf voor niet-ontvankelijkheid als in art. 359a Sv voorzien rechtsgevolg voorop en overwoog hij dat het oordeel van het hof dat daaraan niet was voldaan niet getuigde van een onjuiste rechtsopvatting en toereikend was gemotiveerd. Daarbij nam de Hoge Raad in aanmerking dat in hoger beroep door of namens de verdachte niet was aangevoerd dat en in hoeverre door voormeld handelen is tekortgedaan aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak. Het
onherstelbarevormverzuim leverde dus uiteindelijk onvoldoende
nadeelop, zo begrijp ik dit arrest. [195]
NJ2014/190. Daarin was het verweer gevoerd dat het OM niet-ontvankelijk moest worden verklaard omdat een verbalisant bij de verslaglegging van een verhoor van een getuige opzettelijk een deel van de verklaring onjuist en in voor de verdachte belastende zin had weergegeven. Het oordeel van het hof dat dit verweer moest worden verworpen omdat aan het Zwolsmancriterium niet is voldaan, doorstond de toetsing in cassatie. De Hoge Raad was van oordeel dat het hof de juiste maatstaf had aangelegd. Daaruit zou kunnen worden afgeleid dat sprake was van een onherstelbaar vormverzuim, waardoor de toegangspoort tot art. 359a Sv openstond. De Hoge Raad nam echter bij zijn oordeel dat het oordeel van het hof toereikend was gemotiveerd mede in aanmerking dat de verdediging door de beschikbaarheid van geluidsopnamen van de verhoren op de onjuiste weergave heeft kunnen wijzen en “het verzuim is
herstelddoordat de Advocaat-Generaal bij het Hof een aanvullend proces-verbaal heeft doen opmaken waarin een juiste weergave van de verklaring van de getuige is gerelateerd [mijn cursivering, AG].” [196] In HR 11 oktober 2016, ECLI:NL:HR:2016:2305,
NJ2016/456 had het hof het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging verklaard. Het hof had vastgesteld dat bij de aanhouding van de jeugdige verdachte gericht op hem was geschoten en het gebruik van een dienstwapen aanvankelijk slechts in bedekte termen in het procesdossier was vermeld. Onder verwijzing naar het Zwolsmancriterium, achtte de Hoge Raad dit oordeel niet begrijpelijk, in aanmerking genomen dat het hof niet had duidelijk gemaakt waarom het door het hof onrechtmatig bevonden vuurwapengebruik bij de aanhouding van de verdachte en “het — uiteindelijk —
hersteldeverzuim van gebrek aan openheid van zaken over dat vuurwapengebruik hebben tekort gedaan aan het recht van de verdachte op een eerlijke behandeling van zijn zaak [mijn cursivering, AG]”.
De maatstaven voor de rechtsgevolgen, mede in hun onderling verband
De onderlinge verhouding tussen de in art. 359a Sv voorziene rechtsgevolgen
Niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
.Ook in de rechtspraak van de Hoge Raad, zoals hiervoor al aan de orde kwam voor situaties die buiten het bereik van art. 359a Sv vallen, komen beide naast elkaar voor. Op een breder perspectief duidt ook het rapport van de Commissie Moons, waarin niet-ontvankelijkverklaring mede werd beschouwd als “afstraffing [bij] hantering van opsporingsmethoden in flagrante strijd met beginselen van een goede procesorde”. [217] In de eerder in deze conclusie besproken wetsontwerpen in het kader van de modernisering van het Wetboek van Strafvordering is een bredere benadering voorgesteld. Daarin wordt – met handhaving van het uitzonderlijke karakter van de niet-ontvankelijkheid – de beperking van de toepasselijkheid tot schendingen van het recht op een eerlijk proces als bedoeld in art. 6 EVRM losgelaten. Het openbaar ministerie wordt in dit voorstel ook niet-ontvankelijk verklaard indien de vervolging ten gevolge van onrechtmatig handelen op een andere grond niet is te verenigen met een goede procesorde.
ondanks het verzuim instellen of voortzetten van de vervolgingstrijdt met fundamentele rechtsbeginselen. Die vervolging moet in strijd zijn met het recht. [218]
NJ1997/308, m.nt. Schalken, waarin sprake was van een poging tot misleiding van de rechter, gericht op frustratie van de controlerende rol van de rechter. Het gaat in een dergelijk geval om een ‘truly outrageous case’. Daarbij staat de verwijtbaarheid centraal, die thans onderdeel is van het Zwolsmancriterium. Zowel preventie als de bewaking van de integriteit zijn daarbij leidende perspectieven. Ook kan worden gesproken van een rechtsstatelijke waarborg. Voortzetting van de vervolging zou in een dergelijke benadering in exceptionele gevallen strijd kunnen opleveren met een goede of behoorlijke procesorde, het criterium dat de wetgever voor niet-ontvankelijkheid in de wet heeft verankerd. Het aanvullende criterium zou in deze benadering zijn dat door het vormverzuim voortzetting van de vervolging zozeer in strijd moet worden geacht met een goede [219] procesorde, dat de met voortzetting van de vervolging gemoeide belangen daarvoor moeten wijken. Daarin ligt besloten dat bij deze aanvullende, zeer strikte grond ook andere belangen in de afweging moeten worden betrokken.
aanzienlijkeschendingen van
belangrijke(strafvorderlijke) voorschriften of rechtsbeginselen. [222] Daarnaast geldt dat ingeval de onrechtmatige bewijsgaring tot gevolg heeft gehad dat de rechter het daardoor verkregen materiaal niet langer als betrouwbaar aanmerkt, het materiaal reeds op die grond niet tot het bewijs zal worden gebezigd. [223]
Waarborgen eerlijk proces
Aanzienlijke schending ander belangrijk voorschrift of rechtsbeginsel
NJ1999/290. Daaruit wordt duidelijk dat deze categorie niet is gereserveerd voor gevallen waarin een zeer ingrijpende inbreuk op een grondrecht van de verdachte is gemaakt. Die zaak betrof immers contact tussen
een medeverdachteen een verschoningsgerechtigde. [233] Het voorbeeld toont ook aan dat in het beoordelingskader van de Hoge Raad de Schutznorm weliswaar een plaats heeft, maar niet als voorwaarde waarop geen uitzondering mogelijk is. De Hoge Raad overweegt in het afvoerpijparrest in dit verband veelzeggend dat indien het niet de verdachte is die door de niet-naleving van het voorschrift is getroffen in het belang dat de overtreden norm beoogt te beschermen, in de te berechten zaak “als regel” geen rechtsgevolg zal behoeven te worden verbonden aan het verzuim. [234]
kanbetrekken of in de gegeven omstandigheden toepassing van bewijsuitsluiting opweegt tegen de daarvan te verwachten negatieve effecten en of aldus niet op onaanvaardbare wijze afbreuk wordt gedaan aan zwaarwegende belangen als de waarheidsvinding en de bestraffing van de dader van een — mogelijk zeer ernstig — strafbaar feit, alsmede in voorkomend geval aan de rechten van slachtoffers of hun nabestaanden, mede gelet op uit het EVRM voortvloeiende positieve verplichtingen tot effectieve bestraffing.
Het structurele vormverzuim
moetworden onderzocht of toepassing van bewijsuitsluiting opweegt tegen de daarvan te verwachten negatieve effecten van bewijsuitsluiting, terwijl dat in de tweede categorie aan de feitenrechter wordt overgelaten (“kan”). Ook ten aanzien van de effectiviteit van bewijsuitsluiting als middel om toekomstige vormverzuimen te voorkomen, wordt bij de derde grond meer van de rechter verwacht.
Strafvermindering
NJ2006/393 stelde de Hoge Raad voorop dat een responsieplicht geldt indien het standpunt duidelijk, door argumenten geschraagd en voorzien van een ondubbelzinnige conclusie ten overstaan van de feitenrechter naar voren is gebracht. “In dat opzicht gelden overeenkomstige eisen als worden gesteld aan een beroep op schending van een vormvoorschrift in de zin van art. 359a Sv”, zo overwoog de Hoge Raad onder verwijzing naar het afvoerpijparrest. [275]
NJ2011/69, m.nt. Schalken oordeelde de Hoge Raad ten aanzien van een door de verdediging gevoerd verweer betreffende de rechtmatigheid van onderzoek dat heeft plaatsgevonden in het buitenland, dat de door de Hoge Raad in het kader van art. 359a Sv geformuleerde uitgangspunten van toepassing zijn. Dit geldt ook voor de eisen die aan een dergelijk verweer moeten worden gesteld.
NJ2015/356, m.nt. Keulen. De verdediging had betoogd dat aan de vereisten voor aanhouding op grond van art. 54 Sv niet was voldaan. Daaraan had zij ten grondslag gelegd dat met dit voorschrift wordt beoogd dat “ex art 5 EVRM een ieder wordt gevrijwaard tegen een willekeurig ingrijpen door de overheid in zijn persoonlijke vrijheid”, dat een klopjacht van andere burgers tegen de verdachte had plaatsgevonden ter zake van een vier weken eerder door de verdachte begane winkeldiefstal en dat dit handelen werd gelegitimeerd en ondersteund door de politie. Als de overheid zich aan de wettelijke vormvoorschriften had gehouden, had er geen klopjacht plaatsgevonden en was de verdachte niet van zijn vrijheid beroofd geweest. Daaraan verbond de raadsman de slotsom dat het door de onrechtmatige aanhouding verkregen bewijsmateriaal moest worden uitgesloten, met vrijspraak tot gevolg. Het oordeel van het hof dat de aanhouding niet onrechtmatig was, achtte de Hoge Raad niet toereikend gemotiveerd, maar dat behoefde niet tot cassatie te leiden in het licht van wat over het belang van het geschonden voorschrift, de ernst van het verzuim en het daardoor veroorzaakte nadeel was aangevoerd.
Balans
onherstelbaarvormverzuim, in het bijzonder in die gevallen waarin sprake is geweest van onjuiste of zelfs bewust misleidende informatie door de politie en/of het openbaar ministerie in het kader van het strafproces, bestaat behoefte aan nader inzicht. [296] Daarbij is veel te zeggen voor een benadering waarin nadrukkelijker onderscheid wordt gemaakt tussen de vraag of het vormverzuim is hersteld aan de ene kant en de vraag welk (mogelijk te compenseren) nadeel het vormverzuim ten gevolge heeft gehad aan de andere kant.
Bespreking van de middelen
eerste middelbehelst de klacht dat sprake is van schending van art. 359a Sv in verbinding met art. 415 Sv, omdat het hof ten onrechte, althans ontoereikend gemotiveerd, heeft verworpen het verweer dat het delen van onrechtmatig verkregen opsporingsinformatie uit een ander lopend strafrechtelijk onderzoek jegens de verdachte onrechtmatig is en dat de resultaten daarvan moeten worden uitgesloten van de bewijsvoering.
Aanvullende overweging met betrekking tot beroep op bewijsuitsluiting
Het tweede middel
tweede middelbehelst de klacht dat de door het hof aan de hoogte van de opgelegde gevangenisstraf ten grondslag gelegde motivering onbegrijpelijk is omdat daarbij ten nadele van de verdachte is betrokken een substantieel deel aan niet-onherroepelijke zaken, vrijspraken en sepots op de justitiële documentatie en dat de verdachte zonder reden niet ter terechtzitting in hoger beroep is verschenen.