ECLI:NL:HR:2015:1792

Hoge Raad

Datum uitspraak
7 juli 2015
Publicatiedatum
7 juli 2015
Zaaknummer
14/00113
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over verwerping verweer tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie en strafvermindering wegens vormverzuim in autodiefstalzaak

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 7 juli 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte, geboren in 1988, was betrokken bij autodiefstallen en had verweer gevoerd tegen de vervolging door het Openbaar Ministerie (OM). Het verweer was gericht op niet-ontvankelijkheid van het OM en strafvermindering, gebaseerd op een vermeende schending van de privacy van de verdachte door het televisieprogramma 'Opgelicht'. De verdediging stelde dat er afspraken waren gemaakt tussen de politie en de TROS, waardoor de privacy van de verdachte zou zijn geschonden. Het Hof had echter geoordeeld dat er geen bewijs was dat het OM verantwoordelijk was voor deze schending.

De Hoge Raad oordeelde dat het Hof de verwerping van het verweer niet voldoende had gemotiveerd. De vaststellingen van het Hof impliceerden dat de politie mogelijk betrokken was bij de uitzending van het programma, wat vragen opriep over de rechtmatigheid van de opsporing. De Hoge Raad concludeerde dat de verwerping van het verweer tot niet-ontvankelijkheid van het OM niet zonder meer begrijpelijk was, maar dat dit niet automatisch tot cassatie leidde. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het Hof, maar alleen wat betreft de strafoplegging, en verwees de zaak terug naar het Gerechtshof voor herbehandeling.

De uitspraak benadrukt de noodzaak van zorgvuldige motivering bij de beoordeling van verweren die betrekking hebben op de procesorde en de rechten van de verdachte. De Hoge Raad bevestigde dat schending van privacy niet automatisch leidt tot niet-ontvankelijkheid van het OM, maar dat dit in uitzonderlijke gevallen kan worden overwogen.

Uitspraak

7 juli 2015
Strafkamer
nr. 14/00113
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, van 20 december 2013, nummer 24/000139-12, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1988.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. A.A. Franken, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal F.W. Bleichrodt heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan en tot verwerping van het beroep voor het overige.

2.Beoordeling van het eerste middel

2.1.
Het middel klaagt dat het Hof het verweer strekkende tot niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie dan wel strafvermindering ten onrechte, dan wel ontoereikend gemotiveerd heeft verworpen.
2.2.
Het Hof heeft het in het middel bedoelde verweer als volgt samengevat en verworpen:
"De raadsvrouw heeft primair de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie bepleit op grond van het bepaalde in 359a van het Wetboek van Strafvordering en subsidiair heeft zij strafvermindering bepleit.
Daartoe wordt gesteld dat door het Openbaar Ministerie en de politie met de TROS afspraken zijn gemaakt voor het televisieprogramma "Opgelicht". Deze afspraken zouden een schending van de privacy van verdachte met zich hebben gebracht. De verdediging stelt dat op basis van deze afspraken door het programma "Opgelicht" opnames zijn gemaakt tijdens de actiedag van de politie, op welke dag een aantal verdachten in deze zaak is aangehouden. Deze opnames zijn door het programma "Opgelicht" uitgezonden. Daarbij is verdachte in beeld gekomen. Zijn gezicht werd daarbij "slechts" voorzien van een balkje, terwijl de gezichten van politiemensen en medewerkers van het programma zouden zijn "geblurred". Verdachte zou ondanks dat balkje door anderen van de uitzending zijn herkend. Ook zijn in het programma beelden van een bewakingscamera getoond waarbij verdachte volledig herkenbaar in beeld was. In de betreffende uitzending werd medegedeeld dat verdachte zich bezighield met het stelen van auto's en de bijbehorende boekjes. Volgens de verdediging is sprake van opsporing buiten het Wetboek van Strafvordering om en is sprake van schending van de privacy van verdachte zonder dat dat noodzakelijk was in een democratische samenleving. Dit zou moeten leiden tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie dan wel strafvermindering ingeval van veroordeling.
Op grond van het dossier en het ter terechtzitting verhandelde wordt de volgende gang van zaken vastgesteld. Tijdens een onderzoek naar verdachten van autodiefstallen en het klonen van auto's ontdekte de politie dat ook een cameraploeg van het programma TROS "Opgelicht" aan het filmen was en zich met het fenomeen "duplo auto's" bezig hield. Daarop heeft de politie de TROS benaderd en met de programmamakers van TROS "Opgelicht" afspraken gemaakt. In het programma "Opgelicht" zijn beelden getoond van verdachte, terwijl zijn ogen waren voorzien van een balkje. Tevens zijn beelden getoond van een bewakingscamera waarop verdachte is te zien, zonder dat zijn ogen zijn voorzien van een balkje. Verdachte is naar aanleiding van de uitzending door derden herkend.
Allereerst hecht het hof eraan vast te stellen dat er geen aanwijzingen zijn dat het programma "Opgelicht" onderzoek naar het fenomeen duplo-auto's en naar verdachtes betrokkenheid daarbij heeft gedaan op initiatief van de politie. Veeleer lijkt het erop dat het programma en de politie op dezelfde dadergroep stuitten. Ten tweede betekent het voorgaande dat ook los van de samenwerking met de politie verdachte rekening diende te houden met "inbreuken" op zijn privacy. Het staat dan ook geenszins vast dat de door de verdediging gestelde "inbreuk" op de privacy aan het openbaar ministerie is toe te rekenen. Het hof acht het ook niet van belang om nader onderzoek te doen naar de vraag of de door de verdediging gestelde inbreuken zijn toe te rekenen aan het openbaar ministerie, nu daarvoor geen dan wel onvoldoende aanknopingspunten zijn gebleken."
2.3.1.
Het Hof heeft vastgesteld dat de politie de TROS heeft benaderd en afspraken heeft gemaakt met de makers van het televisieprogramma "Opgelicht" van de TROS. Op basis van deze afspraken zijn voor het programma "Opgelicht" opnames gemaakt tijdens de actiedag van de politie waarbij de verdachte is aangehouden. Deze opnames zijn in het programma "Opgelicht" uitgezonden, naar aanleiding waarvan de verdachte door derden is herkend.
2.3.2.
Deze vaststellingen impliceren dat de politie deze uitzending mogelijk heeft geïnitieerd, en in ieder geval heeft gefaciliteerd (vgl. HR 10 april 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU7636, NJ 2012/264).
2.3.3.
Gelet op het voorgaande is het kennelijke oordeel van het Hof dat aan voornoemd handelen geen consequenties worden verbonden omdat "geenszins vast[staat] dat de door verdediging gestelde 'inbreuk' op de privacy [van de verdachte] aan het openbaar ministerie is toe te rekenen", niet zonder meer begrijpelijk. Het Hof heeft de verwerping van het verweer strekkende tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de vervolging dan wel strafvermindering dus ontoereikend gemotiveerd. Het middel is in zoverre gegrond.
2.3.4.
Voor zover het verweer strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging behoeft dat echter niet tot cassatie te leiden. Niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging komt als in art. 359a Sv voorzien rechtsgevolg immers slechts in uitzonderlijke gevallen in aanmerking. Daarvoor is alleen plaats ingeval het vormverzuim daarin bestaat dat met de opsporing of vervolging belaste ambtenaren ernstig inbreuk hebben gemaakt op beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan (vgl. HR 30 maart 2004, ECLI:NL:HR:2004:AM2533, NJ 2004/376, rov.3.6.5). Voorts geldt dat een schending van het in art. 8 EVRM gegarandeerde recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer niet zonder meer een inbreuk oplevert op de in art. 6 EVRM vervatte waarborg van een eerlijk proces (vgl. HR 7 juli 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH8889, NJ 2009/399, rov.4.5). Het Hof had het verweer in zoverre dus slechts kunnen verwerpen.
2.3.5.
De bestreden uitspraak zal dus wat betreft de strafoplegging niet in stand kunnen blijven.

3.Beoordeling van de overige middelen

De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Slotsom

Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.

5.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
7 juli 2015.