Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het eerste middel
3.Beoordeling van de overige middelen
4.Slotsom
5.Beslissing
7 juli 2015.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 7 juli 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte, geboren in 1988, was betrokken bij autodiefstallen en had verweer gevoerd tegen de vervolging door het Openbaar Ministerie (OM). Het verweer was gericht op niet-ontvankelijkheid van het OM en strafvermindering, gebaseerd op een vermeende schending van de privacy van de verdachte door het televisieprogramma 'Opgelicht'. De verdediging stelde dat er afspraken waren gemaakt tussen de politie en de TROS, waardoor de privacy van de verdachte zou zijn geschonden. Het Hof had echter geoordeeld dat er geen bewijs was dat het OM verantwoordelijk was voor deze schending.
De Hoge Raad oordeelde dat het Hof de verwerping van het verweer niet voldoende had gemotiveerd. De vaststellingen van het Hof impliceerden dat de politie mogelijk betrokken was bij de uitzending van het programma, wat vragen opriep over de rechtmatigheid van de opsporing. De Hoge Raad concludeerde dat de verwerping van het verweer tot niet-ontvankelijkheid van het OM niet zonder meer begrijpelijk was, maar dat dit niet automatisch tot cassatie leidde. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het Hof, maar alleen wat betreft de strafoplegging, en verwees de zaak terug naar het Gerechtshof voor herbehandeling.
De uitspraak benadrukt de noodzaak van zorgvuldige motivering bij de beoordeling van verweren die betrekking hebben op de procesorde en de rechten van de verdachte. De Hoge Raad bevestigde dat schending van privacy niet automatisch leidt tot niet-ontvankelijkheid van het OM, maar dat dit in uitzonderlijke gevallen kan worden overwogen.