ECLI:NL:HR:2008:BE9808
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- J.P. Balkema
- A.J.A. van Dorst
- Rechtspraak.nl
Hoge Raad oordeelt over ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel en overschrijding van redelijke termijn
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 30 september 2008 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. Het beroep in cassatie was ingesteld door de betrokkene, vertegenwoordigd door mr. M.L.M. van der Voet, advocaat te Amsterdam. De zaak betreft een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, waarbij de betrokkene in eerste instantie was veroordeeld tot een ontnemingsbedrag van € 197.013,-. Het Hof had dit bedrag verlaagd tot € 177.311,-, maar de betrokkene stelde dat deze vermindering onbegrijpelijk was en dat er sprake was van een overschrijding van de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De Hoge Raad oordeelde dat het eerste middel, dat zich richtte tegen de verwerping van het beroep op niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie, afstuit op eerdere rechtspraak. Het tweede middel, dat de vermindering van het ontnemingsbedrag aanvoerde, werd eveneens verworpen. De Hoge Raad concludeerde dat er geen rechtsregel was die zich verzette tegen de vaststelling van een hoger ontnemingsbedrag na terugwijzing. De overige middelen werden ook verworpen, waarbij de Hoge Raad benadrukte dat tegen overwegingen ten overvloede in cassatie niet kan worden geklaagd. Uiteindelijk werd het beroep verworpen, en de uitspraak van het Hof bleef in stand.