3.2. Het Hof heeft het in het middel bedoelde verweer als volgt samengevat en verworpen:
"De raadsman heeft op gronden, als in de pleit-aantekeningen verwoord, betoogd dat het binnentreden in de woning aan de [a-straat 1] te [plaats B] op 3 november 1999 ter aanhouding van verdachte onrechtmatig is geweest en geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie, daar de wijze van binnentreden een doelbewuste en grove veronachtzaming van de belangen van verdachte vormt. Daartoe is het volgende gesteld. Nadat de bewoonster van de woning, [betrokkene 1], geen toestemming gaf tot binnentreden en verbalisanten vroeg om een machtiging, heeft verbalisant Scholten haar (tot drie keer toe) een blanco machtiging tot binnentreden in een woning "voorgelezen". Omdat de bewoonster haar naam noch adres en datum op de machtiging zag staan, weigerde ze wederom toestemming, maar de verbalisanten zijn vervolgens toch de woning binnengegaan. Deze wijze van binnentreden vormt een doelbewuste en grove veronachtzaming van de belangen van niet alleen [betrokkene 1], maar tevens van verdachte nu de woning aan de [a-straat 1] door de verbalisanten is aangemerkt als "eventuele andere verblijfplaats" van de verdachte en derhalve ook jegens hem de waarborgen van de Algemene wet op het binnentreden gelden.
Het hof overweegt naar aanleiding van dit verweer het volgende.
Uit de stukken en het verhandelde ter terechtzitting blijkt dat de bewoonster van de woning aan de [a-straat 1], [betrokkene 1], verbalisanten geen toestemming tot binnentreden van haar woning heeft gegeven. Hierop hebben verbalisanten een blanco machtiging uit de auto gehaald en heeft verbalisant Scholten deze aan de bewoonster voorgelezen. Ook na het "voorlezen" van deze machtiging weigerde de bewoonster toestemming tot binnentreden. Desondanks hebben verbalisanten de woning betreden en is verdachte in een slaapkamer aangetroffen.
Naar het oordeel van het hof staat vast dat er sprake is geweest van binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner en zonder dat de daarvoor bij de Algemene wet op het binnentreden gestelde voorschriften zijn nageleefd. Door op deze wijze de woning aan de [a-straat 1] binnen te treden is er, zoals ook door de politierechter in de strafzaak tegen [betrokkene 1] overwogen, sprake van een ernstige inbreuk op de beginselen van een goede procesorde waardoor doelbewust en met grove veronachtzaming de belangen van de bewoonster, [betrokkene 1], zijn geschonden. Nu verdachte echter -gelet op het feit dat hij stond ingeschreven op het adres [c-straat 1] te [plaats B] en dat hij in zijn verklaring van 3 november 1999, dossierpagina 36 e.v. heeft verklaard dat hij alleen woont en in de ochtend van 3 november 1999 naar de woning van zijn ex-vrouw is gegaan om op zijn kinderen te passen- niet als bewoner van de onderhavige woning in de zin van de Algemene wet op het binnentreden kan gelden, kan niet worden gezegd dat het ook verdachte is geweest die door het onbevoegdelijk binnentreden in die woning is getroffen in het belang dat de overtreden norm beoogt te beschermen.
Het verweer wordt mitsdien verworpen."