3.2. Het Hof heeft de verdachte vrijgesproken van het hem tenlastegelegde. Het heeft die vrijspraak als volgt gemotiveerd:
"Vrijspraak
Verdachte wordt - zakelijk weergegeven - verweten dat hij in de door de tenlastelegging bestreken periode samenwoning (buiten de gemeente waar hij op dat moment stond ingeschreven) en inkomsten uit arbeid heeft verzwegen.
Het hof stelt vast dat op het moment waarop de officier van justitie de bevelen ex artikel 126m van het Wetboek van Strafvordering (Sv) gaf, het opsporingsonderzoek een redelijke mate van verdenking ter zake jegens verdachte had opgeleverd.
In de bevelen tot onderzoek van telecommunicatie van 22 resp. 23 november 2002 die zich bij de stukken bevinden, wordt telkens gerefereerd aan de machtigingen van de rechter-commissaris onder een bepaald nummer.
Die machtigingen bevinden zich niet in het dossier.
Desgevraagd is door de advocaat-generaal ter zitting aangegeven dat het hem niet is gelukt te achterhalen of er een machtiging is afgegeven en zo ja, waar deze zich bevindt.
Het hof moet er derhalve van uitgaan dat er geen machtigingen zijn afgegeven. Derhalve heeft het opnemen van telecommunicatie steeds plaatsgevonden in strijd met het bepaalde in art. 126m, vierde lid juncto art. 126l, vierde lid Sv.
De aanduiding van een nummer op zich is, anders dan door de advocaat-generaal betoogd, onvoldoende om aan te nemen dat de rechter-commissaris zijn controlerende taak met betrekking tot het opnemen van telefoongesprekken door de officier van justitie heeft uitgeoefend.
De betreffende bevelen op grond van artikel 126m Sv, bevatten de overweging dat er verdenking bestaat dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan een - niet nader aangeduid - misdrijf als omschreven in artikel 67, eerste lid Sv, dat gezien zijn aard een ernstige inbreuk op de rechtsorde oplevert, en dat het onderzoek dringend vordert dat bevolen wordt dat gebruik wordt gemaakt van de bijzondere opsporingsbevoegdheid tot onderzoek van telecommunicatie.
Noch uit de processtukken noch uit het verhandelde ter zitting is het hof duidelijk kunnen worden op grond waarvan toepassing van het dwangmiddel van art. 126m Sv dringend door het onderzoek werd gevorderd en evenmin op grond waarvan sprake was van een ernstige inbreuk op de rechtsorde.
Bij de beoordeling van de vraag of er sprake is van een ernstige inbreuk op de rechtsorde dient immers in aanmerking te worden genomen dat de wetgever, bij de wijziging waarbij het huidige artikel 126m in het Wetboek van Strafvordering is opgenomen, de mogelijkheden tot het opnemen van telefoongesprekken naar aard en omvang heeft beperkt.