2.3. Het Hof heeft de in de middelen bedoelde verweren verworpen. Het heeft daartoe het volgende overwogen:
"Van de zijde van verdachte is zakelijk weergegeven aangevoerd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in zijn strafvervolging behoort te worden verklaard, nu in de Penitentiaire Inrichting [hierna: PI] te Vught in strijd met artikel 39 van de Penitentiaire beginselenwet juncto artikel 36 van die wet alle door verdachte gevoerde (niet-geprivilegieerde) telefoongesprekken structureel zijn opgenomen/beluisterd, zonder dat tevoren aan verdachte mededeling is gedaan van de aard en de reden van het toezicht, hetgeen een schending van artikel 8 van het Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens [hierna: EVRM] oplevert, een en ander zoals nader is onderbouwd ter terechtzitting in hoger beroep. Nu het openbaar ministerie in casu welbewust gebruik heeft gemaakt van het in strijd handelen met genoemde artikelen door de directeur van de genoemde PI, is er sprake van een zeer ernstige schending van de beginselen van een goede procesorde, waarbij doelbewust of met grove veronachtzaming van verdachtes belangen tekort wordt gedaan aan diens recht op een behoorlijke behandeling van zijn zaak, aldus de verdediging.
Het hof overweegt hieromtrent het navolgende.
Artikel 39, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet luidt als volgt:
"De directeur kan bepalen dat op de door of met de gedetineerde gevoerde telefoongesprekken toezicht wordt uitgeoefend, indien dit noodzakelijk is om de identiteit van de persoon met wie de gedetineerde een gesprek voert vast te stellen dan wel met het oog op een belang als bedoeld in artikel 36, vierde lid. Dit toezicht kan omvatten het beluisteren of opnemen van het telefoongesprek. Tevoren wordt aan de betrokkene mededeling gedaan van de aard en de reden van het toezicht. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over het bewaren en verstrekken van opgenomen telefoongesprekken."
Artikel 36, vierde lid, van de Penitentiaire beginselenwet luidt als volgt:
"De directeur kan de verzending of uitreiking van bepaalde brieven of andere poststukken alsmede bijgesloten voorwerpen weigeren, indien dit noodzakelijk is met het oog op een van de volgende belangen:
a. de handhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting;
b. de bescherming van de openbare orde of nationale veiligheid;
c. de voorkoming of opsporing van strafbare feiten;
d. de bescherming van slachtoffers van of anderszins betrokkenen bij misdrijven."
Aan het hof ligt ter beoordeling voor of in het onderhavige geval gehandeld is in strijd met de genoemde artikelen van de Penitentiaire beginselenwet en artikel 8 EVRM. Uit het door [verbalisant 1], hoofdinspecteur van politie Brabant-Noord, op ambtseed opgemaakte proces-verbaal, nummer 27-002129, d.d. 12 januari 2007 blijkt dat verdachte van 12 april 2006 tot 19 december 2006 in de PI in Vught heeft verbleven.
[Betrokkene 1], ondermeer in de periode van 12 april 2006 tot en met 19 december 2006 werkzaam als directeur van Unit 6 in de PI te Vught, zijnde de Unit waar verdachte toen verbleef, heeft ter terechtzitting in hoger beroep als getuige verklaard dat er sinds medio mei 2006, in ieder geval kort nadat verdachte in de PI in Vught gedetineerd zat, aanleiding was de door verdachte gevoerde (niet-geprivilegieerde) telefoongesprekken te gaan beluisteren, zulks in verband met telefonische bedreigingen door verdachte van zijn echtgenote. [Betrokkene 1] heeft voorts verklaard dat verdachte toen op de hoogte is gesteld van de omstandigheid dat in verband met de genoemde bedreigingen de door verdachte gevoerde (niet-geprivilegieerde) telefoongesprekken zouden worden beluisterd. Dit vindt bevestiging in de op 11 januari 2007 tegenover [verbalisant 2], inspecteur van regiopolitie Brabant Noord, en [verbalisant 3], brigadier van regiopolitie Brabant Noord, door verdachte afgelegde verklaring naar aanleiding van de mededeling dat de gesprekken door de PI worden afgeluisterd, inhoudende: "Dat klopt. Ik weet dat en geef daar helemaal niet om. Dat is geen probleem" (pagina 788 van het door [verbalisant 2 en 3] voornoemd op ambtseed respectievelijk ambtsbelofte opgemaakte doorgenummerde proces-verbaal van politie, nummer 06-019045).
Voorts is aan verdachte middels de huisregels voor de PI Vught bij binnenkomst kenbaar gemaakt dat de door hem vanuit de PI gevoerde telefoongesprekken zouden worden opgenomen. Zoals blijkt uit het in het dossier opgenomen telefoongesprek tussen verdachte en P.R. de Vries (pagina 374 van het door [verbalisant 2 en 3] voornoemd op ambtseed respectievelijk ambtsbelofte opgemaakte doorgenummerde proces-verbaal van politie, nummer 06-019045) was verdachte hiervan ook daadwerkelijk op de hoogte.
Verdachte was derhalve op de hoogte van de omstandigheid dat de door hem gevoerde (niet geprivilegieerde) telefoongesprekken werden opgenomen en beluisterd.
Gelet op eerdergenoemde aanleiding kon de directeur bepalen dat op de telefoongesprekken waar het hier om gaat toezicht zou worden uitgeoefend in de zin van de Penitentiaire beginselenwet. Nu daaronder zowel opnemen als beluisteren vallen, welke twee vormen van toezicht zich hier feitelijk hebben voorgedaan, en ook aan het mededelingsvereiste is voldaan, is het hof van oordeel dat is gehandeld in overeenstemming met het bepaalde in artikel 39 van de Penitentiaire beginselenwet juncto artikel 36 van die wet en dat artikel 8 EVRM niet is geschonden. Het hof verwerpt het verweer.
Nu ook overigens geen feiten of omstandigheden zijn aangevoerd of anderszins aannemelijk zijn geworden die zouden moeten leiden tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, is het openbaar ministerie ontvankelijk in de vervolging.
(...)
Op de gronden als weergegeven onder Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie heeft de verdediging subsidiair betoogd dat het bewijs dat uit de opgenomen en beluisterde door verdachte gevoerde niet-geprivilegieerde telefoongesprekken is verkregen, onrechtmatig is verkregen, zodat verdachte van het onder 1, 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken.
Het hof verwijst naar hetgeen het dienaangaande heeft overwogen en verwerpt op die gronden ook dit verweer."