Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het eerste middel
3.Beoordeling van het zevende middel
4.Beoordeling van de overige middelen
5.Slotsom
6.Beslissing
18 maart 2014.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem, waarbij de verdachte is veroordeeld voor moord zonder lijk. De Hoge Raad behandelt de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de vervolging van de verdachte, naar aanleiding van een verweer dat het proces-verbaal van een getuigenverhoor onjuist zou zijn opgemaakt. De verdediging stelt dat de verbalisant opzettelijk een onjuist proces-verbaal heeft opgemaakt, wat zou moeten leiden tot niet-ontvankelijkheid van het OM. De Hoge Raad oordeelt dat voor niet-ontvankelijkheid vereist is dat er een ernstige inbreuk is gemaakt op de beginselen van een behoorlijke procesorde, wat in dit geval niet is aangetoond. De Hoge Raad concludeert dat de verdediging voldoende mogelijkheden had om de onjuistheid van het proces-verbaal aan te tonen door middel van geluidsopnamen van de verhoren. Het Hof heeft bovendien vastgesteld dat het verzuim is hersteld door de Advocaat-Generaal, die een aanvullend proces-verbaal heeft laten opmaken. De Hoge Raad oordeelt dat de klacht over de overschrijding van de redelijke termijn in de cassatiefase gegrond is, wat leidt tot een vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van achttien jaren naar zeventien jaren en zes maanden. De overige middelen worden verworpen, en de Hoge Raad vernietigt de bestreden uitspraak enkel wat betreft de duur van de gevangenisstraf.