ECLI:NL:HR:2014:3550

Hoge Raad

Datum uitspraak
9 december 2014
Publicatiedatum
9 december 2014
Zaaknummer
13/03918
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over onrechtmatige aanhouding en recht op consultatiebijstand

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, waarbij de verdachte is veroordeeld voor winkeldiefstal. De Hoge Raad behandelt twee belangrijke juridische kwesties: de rechtmatigheid van de aanhouding van de verdachte en het recht op consultatiebijstand. De verdachte werd op 11 juni 2012 aangehouden op verdenking van diefstal van tandpasta uit een supermarkt op 15 mei 2012. De verdediging stelt dat de aanhouding onrechtmatig was, omdat er geen bevel van de officier van justitie was en dat dit een schending van artikel 54 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) opleverde. De Hoge Raad oordeelt dat, hoewel het Hof zijn oordeel over de rechtmatigheid van de aanhouding niet voldoende heeft gemotiveerd, dit niet tot cassatie leidt omdat de verdediging niet voldoende heeft aangetoond dat de aanhouding onrechtmatig was en dat dit tot bewijsuitsluiting moest leiden.

Daarnaast wordt het recht op consultatiebijstand besproken. De verdachte had verzocht om een advocaat te consulteren voordat hij werd verhoord. Het Hof oordeelt dat de politie conform de geldende richtlijnen heeft gehandeld en dat er geen sprake was van een schending van het recht op rechtsbijstand. De Hoge Raad bevestigt dat de verdachte binnen redelijke grenzen de gelegenheid is geboden om zijn recht op raadpleging van een advocaat te verwezenlijken. Uiteindelijk verwerpt de Hoge Raad het beroep en bevestigt de veroordeling van de verdachte.

Uitspraak

9 december 2014
Strafkamer
nr. S 13/03918
NA/AKA
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 29 juli 2013, nummer 21/003937-13, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1976.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J.J. Weldam, advocaat te Utrecht, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.

2.Bewezenverklaring en bewijsvoering

2.1.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij op 15 mei 2012 te Abcoude, gemeente De Ronde Venen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een hoeveelheid tandpasta, toebehorende aan Plus Supermarkt."
2.2.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"1. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte (als bijlage van het proces-verbaal genummerd PL0971 2012110591) voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van [betrokkene 1]:
Ik doe aangifte van winkeldiefstal namens de benadeelde Plus supermarkt, Hoogstraat 12 te Abcoude. Op 15 mei 2012 heeft een persoon bij mij in de winkel in totaal 131 tubes tandpasta weggenomen. Deze persoon heeft de goederen niet afgerekend en heeft vervolgens de winkel verlaten.
2. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor (als bijlage van het proces-verbaal genummerd PL0971 2012110591) voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van [betrokkene 2]:
Vandaag, 11 juni 2012, bevond ik mij in de Plus supermarkt Hoogstraat 12 te Abcoude. Ik zag opeens een man lopen welke ik herkende als de man die zich voor ongeveer drie weken geleden bij ons in de winkel schuldig had gemaakt aan het stelen van een grote hoeveelheid tandpasta. Van deze diefstal heb ik namelijk beelden van de beveiligingscamera in de winkel gezien. Van de diefstal van vorige maand is door mijn leidinggevende aangifte gedaan. Ik werd door mijn leidinggevende geseind dat de man de winkel alweer had verlaten. Ik zag dat de man begon te rennen in de richting van de Hema. Ik ben achter de man aangerend en was hem toen uit het zich kwijt.
3. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen (als bijlage van het proces-verbaal genummerd PL0971 2012110591) voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als relaas van verbalisant [verbalisant 1]:
Op 11 juni 2012 kregen de collega's [verbalisant 2] en [verbalisant 3] een melding van de meldkamer. Zij werden gestuurd naar Abcoude naar de Plus supermarkt in de Hoogstraat. Aldaar zou een man in de winkel zijn geweest die was herkend als verdacht van diefstal van tandpasta. Deze diefstal zou drie weken geleden hebben plaatsgevonden. Op het moment dat ik in Abcoude reed hoorde ik dat de verdachte de begraafplaats was opgelopen. Voor de ingang van de begraafplaats werd ik aangesproken door twee jongens dat de verdachte nog steeds op de begraafplaats zou lopen. Ik zag de verdachte omhoog klimmen en een achtertuin inrennen. Van collega's hoorde ik dat de verdachte was aangetroffen in een schuurtje achter de tuinkassen.
4. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen (als bijlage van het proces-verbaal genummerd PL0971 2012110591) voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als relaas van verbalisant [verbalisant 4]:
Ik kwam op 11 juni 2012 ter plaatse op de Kerkstraat te Abcoude. Ik hoorde [verbalisant 1] verklaren dat hij had gezien dat de verdachte de sloot was overgestoken tussen de begraafplaats en de tuin van perceel [...]. Samen met [verbalisant 2] heb ik de man overgebracht ter voorgeleiding naar bureau Maarssen. De man bleek te zijn genaamd [verdachte], geboren [geboortedatum] 1976 te [geboorteplaats].
5. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor (als bijlage van het proces-verbaal genummerd PL0971 2012110591) voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van verdachte:
Ik begrijp dat ik verdacht word van diefstal van een aanzienlijke hoeveelheid tandpasta uit de Plus supermarkt gevestigd in de Hoogstraat te Abcoude, op 15 mei 2012. Ik beken dat ik inderdaad toen goederen uit die winkel heb weggenomen zonder deze te betalen."

3.Beoordeling van het eerste middel

3.1.
Het middel bevat de klacht dat het Hof een tot bewijsuitsluiting strekkend verweer als bedoeld in art. 359a Sv, ontoereikend, althans onbegrijpelijk gemotiveerd heeft verworpen.
3.2.
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte aldaar het woord gevoerd overeenkomstig de aan het proces-verbaal gehechte pleitnota. Deze pleitnota houdt omtrent het in het middel bedoelde verweer het volgende in:
"Aanhouding onrechtmatig
Cliënt werd op 11 juni 2012 buiten heterdaad aangehouden op verdenking van een winkeldiefstal op 1[5] mei 2012. Dit betreft een periode van een kleine vier weken. Cliënt werd niet verdacht van diefstal gepleegd op 11 juni 2012. Uit de processen-verbaal d.d. 11 juni 2012 van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 4] blijkt dat verbalisanten [verbalisant 2], [verbalisant 3], [verbalisant 1] en [verbalisant 4] hiervan bij het aanrijden om 13:32 uur al op de hoogte waren gesteld. Zowel voor de verbalisanten als voor de dienstdoende collega in de meldkamer had op dat moment duidelijk moeten zijn dat er een bevel van de officier van justitie nodig was om op rechtmatige wijze tot aanhouding over te kunnen gaan. Cliënt is vervolgens pas om 14:22 uur aangehouden. Deze tijdspanne van 50 minuten is ruimschoots voldoende om een officier van justitie te raadplegen of een hulpofficier van justitie bij ontstentenis van de officier van justitie. Er hebben altijd 1 of meerdere piketofficieren van justitie dienst. In casu zijn beide bevoegde autoriteiten niet geconsulteerd en is de verdediging niet gebleken dat het optreden van respectievelijk de officier van justitie en de hulpofficier van justitie niet kon worden afgewacht.
De verdediging stelt dat aan de vereisten voor aanhouding ex art 54 Sv in casu niet is voldaan. Met dit voorschrift wordt beoogd dat ex art 5 EVRM een ieder wordt gevrijwaard tegen een willekeurig ingrijpen door de overheid in zijn persoonlijke vrijheid. Er heeft een zgn. klopjacht plaatsgevonden in verband met een verdenking van een eenvoudige winkeldiefstal die vier weken eerder zou hebben plaatsgevonden waarbij burgers het recht in eigen hand namen. Dit handelen werd niet afgestraft door de politie maar juist gelegitimeerd en ondersteund door de politie. Als er een aanhouding buiten heterdaad had dienen plaats te vinden dan had dat al veel eerder kunnen plaatsvinden. Blijkbaar vond justitie dit niet nodig gezien het geringe feit. Vast staat dat de persoonlijke vrijheid van cliënt in ernstige mate is aangetast en dat hij deswege benadeeld is. Als de overheid zich aan de regeling had gehouden dan had er geen klopjacht plaatsgevonden en was cliënt niet van zijn vrijheid beroofd geweest. Nu niet is voldaan aan het voorschrift als bedoeld in art 54 Sv is de aanhouding onrechtmatig. Dit betreft een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Sv dat dient te leiden tot uitsluiting van het bewijs dat door de onrechtmatige aanhouding is verkregen. De verdediging verzoekt deswege de door cliënt bij de politie afgelegde verklaring en het p-v m.b.t. het onderzoek naar cliënt zijn identiteit van het bewijs uit te sluiten.
(...)
Indien uw Hof tot bewijsuitsluiting overgaat verzoekt de verdediging cliënt vrij te spreken wegens gebrek aan wettig en overtuigend bewijs. Enkel de aangifte en de verklaring van getuige [betrokkene 2] is niet voldoende. Deze verklaring bewijst namelijk niet wat de identiteit van cliënt is. Deze wordt slechts verkregen door zijn aanhouding en verklaring."
3.3.
Het Hof heeft dit verweer verworpen en daartoe het volgende overwogen:
"De raadsman heeft betoogd dat de aanhouding van verdachte onrechtmatig is geweest (...). Dit moet leiden tot bewijsuitsluiting en verdachte dient te worden vrijgesproken. Het hof overweegt daarover het volgende. Getuige [betrokkene 2] zag op 11 juni 2012 de man lopen die zij herkende als de persoon die drie weken eerder een grote hoeveelheid tandpasta uit de winkel had weggenomen. [betrokkene 2] is achter de verdachte aangerend maar verloor hem uit het oog. Op het moment dat de politie kwam aanrijden werden zij door twee jongens aangesproken dat de verdachte op de begraafplaats zou lopen. Kort daarna is de verdachte aangehouden. Niet is gebleken dat er enig onrechtmatig politieoptreden heeft plaatsgevonden. Het hof is dan ook van oordeel dat de aanhouding van verdachte rechtmatig is geweest."
3.4.
Ingevolge art. 54, derde lid, Sv komt de bevoegdheid tot aanhouding van de verdachte buiten het geval van ontdekking op heterdaad, zonder een daartoe strekkend bevel als bedoeld in het eerste lid van die bepaling, toe aan elke opsporingsambtenaar indien het optreden van de officier van justitie of een van diens hulpofficieren niet kan worden afgewacht. Art. 128 Sv bepaalt dat ontdekking op heterdaad plaats heeft, wanneer het strafbare feit ontdekt wordt, terwijl het begaan wordt of terstond nadat het begaan is en voorts dat het geval van ontdekking op heterdaad niet langer aanwezig wordt geacht dan kort na het feit der ontdekking.
3.5.
Gelet op hetgeen de raadsman heeft aangevoerd, heeft het Hof zijn oordeel dat de aanhouding van de verdachte rechtmatig is geweest, niet behoorlijk gemotiveerd. Dat behoeft evenwel niet tot cassatie te leiden, nu het gevoerde verweer blijkens de pleitnota slechts inhoudt dat sprake is van een vormverzuim als bedoeld in art. 359a Sv en dat zulks tot bewijsuitsluiting moet leiden, terwijl over het belang van het geschonden voorschrift dat niet tot aanhouding mag worden overgegaan zonder een daartoe door de (hulp)officier van justitie gegeven bevel, de ernst van het verzuim en het daardoor veroorzaakte nadeel niet meer wordt aangevoerd dan dat bij naleving van bedoeld voorschrift "geen klopjacht had plaatsgevonden" en de verdachte niet van zijn vrijheid beroofd zou zijn geweest. (Vgl. HR 19 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY5321, NJ 2013/308).
3.6.
Het middel is tevergeefs voorgesteld.

4.Beoordeling van het tweede middel

4.1.
Het middel klaagt dat het Hof het tot bewijsuitsluiting strekkend verweer dat aan de verdachte niet binnen de grenzen van het redelijke de gelegenheid is geboden om, voorafgaand aan het eerste verhoor door de politie, het recht op raadpleging van een advocaat te verwezenlijken, ontoereikend gemotiveerd heeft verworpen.
4.2.
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte aldaar het woord gevoerd overeenkomstig de aan het proces-verbaal gehechte pleitnota. Deze pleitnota houdt omtrent het in het middel bedoelde verweer het volgende in:
"Schending consultatierecht
Cliënt heeft bij zijn voorgeleiding aan de HOVJ te kennen gegeven een toegewezen advocaat te willen consulteren voor het eerste verhoor. De piketcentrale zou volgens het p-v van verhoor d.d. 11 juni 2012 op 11 juni 2012 om 17:30 uur zijn ingelicht over de wens van cliënt. De verdediging constateert dat er geen kopie van de melding in het dossier zit. De verdediging kan hierdoor in zijn geheel niet controleren of er een melding is uitgegaan. Sowieso weet de verdediging uit ervaring dat er geruime tijd voorbij gaat voordat de melding de advocaat bereikt. In tegenstelling tot hetgeen wordt beweerd in het vonnis van de politierechter werd cliënt niet om 21.30 uur verhoord maar om 20.40 uur. Er was dus voldoende tijd om op de komst van de advocaat te wachten. De zes uur termijn speelde nog in het geheel niet (cliënt is om 17.20 uur voorgeleid ex art 61 Sv). Op zijn minst had de politie moeten informeren bij de piketcentrale waar de advocaat bleef voordat zij met het verhoor was begonnen. Het ging om een eenvoudige winkeldiefstal waarbij helemaal geen spoedeisend onderzoeksbelang speelde. Vaststaat dat cliënt heeft verzocht om consultatiebijstand en dit recht niet heeft kunnen verwezenlijken.
Onder verwijzing naar een uitspraak van het Gerechtshof Den Haag d.d. 18 maart 2013 LJN:BZ4352 stelt de verdediging dat er geen sprake is van bijzondere omstandigheden waardoor het consultatierecht kon worden beperkt. Dit is een schending van het recht op rechtsbijstand als bedoeld in artikel 6 lid 3 sub c EVRM en levert naar nationaal recht een vormverzuim op als bedoeld in artikel 359a Sv, dat naar vaste rechtspraak dient te leiden tot uitsluiting van het bewijs dat hierdoor is verkregen. De verdediging verzoekt de door cliënt bij de politie afgelegde verklaring van het bewijs uit te sluiten."
4.3.
Het Hof heeft dit verweer verworpen en daartoe het volgende overwogen:
"Ten aanzien van het recht op consultatie door een advocaat overweegt het hof als volgt. Om 17.30 uur is de piketcentrale ingelicht over de wens van verdachte om een advocaat te raadplegen. Om 20.40 uur is aangevangen met het verhoor omdat om 19.30 uur de advocaat nog niet was verschenen. Het hof is van oordeel dat er geen sprake is van enig vormverzuim, nu conform de geldende richtlijnen is gehandeld. Overigens is het hof van oordeel dat gelet op het relatief geringe gewicht van de zaak, de vrijheidsbeneming van de verdachte zo kort mogelijk dient te zijn."
4.4.
Met de in de overwegingen van het Hof genoemde "geldende richtlijnen" is kennelijk bedoeld de Aanwijzing rechtsbijstand politieverhoor, Stcrt. 2010, 4003 (hierna: de Aanwijzing). Die houdt het volgende in:
"In deze aanwijzing worden in de eerste plaats regels gegeven voor de verwezenlijking van het recht van de aangehouden verdachte om voorafgaand aan het verhoor door de politie een raadsman te raadplegen. Dit recht vloeit voort uit recente jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM). Deze vorm van rechtsbijstand wordt in deze aanwijzing 'consultatiebijstand' genoemd.
(...)
Categorisering
In deze aanwijzing wordt aangegeven op welke wijze het recht op consultatiebijstand moet worden geëffectueerd. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen drie categorieën zaken: A-, B- en C-zaken. Naarmate het feit waarop de verdenking betrekking heeft ernstiger is of de persoon van de verdachte kwetsbaarder, dienen immers zwaardere eisen te worden gesteld aan de wijze waarop invulling wordt gegeven aan het recht op consultatiebijstand.
(...)
Categorie B
Zaken betreffende misdrijven waarbij voorlopige hechtenis toegelaten is en die niet vallen onder categorie A. (...)
Consultatiebijstand voor meerderjarige en minderjarige verdachten
(...)
De komst van de raadsman
Bij A- en B-zaken zorgen, onder verantwoordelijkheid van de Raad voor Rechtsbijstand, de piketcentrales ervoor dat raadslieden worden opgeroepen om consultatiebijstand te verlenen. Indien de komst van een raadsman voor het verlenen van consultatiebijstand gewenst is, meldt de politie dit dan ook zo spoedig mogelijk na de aanhouding van de verdachte aan de piketcentrale. De politie legt het tijdstip van de melding aan de piketcentrale vast in een proces-verbaal. De raadsman dient vervolgens binnen twee uur nadat de melding aan de piketcentrale heeft plaatsgevonden, op het politiebureau aanwezig te zijn om de verdachte consultatiebijstand te verlenen. (...) Vanaf die melding geldt de termijn van twee uur voor de komst van de raadsman. Bij de melding aan de piketcentrale c.q. de gekozen raadsman geeft de politie door in welke categorie de zaak valt.
Gedurende de periode van twee uur na de melding wordt de komst van de raadsman op het politiebureau afgewacht en zal, behoudens in noodgevallen (zie hierna), niet worden aangevangen met het verhoor van de verdachte.
De verdachte krijgt na aankomst van de raadsman op het politiebureau vervolgens de gelegenheid om dertig minuten vertrouwelijk met de raadsman te spreken. Het voorgaande betekent dat vanaf de melding aan de piketcentrale maximaal tweeënhalf uur dient te worden gewacht met de aanvang van het eerste inhoudelijk verhoor (tenzij door de officier van justitie in voorkomend geval anders wordt beslist).
De consultatiebijstand vindt plaats in de periode van zes uur, bedoeld in artikel 61, eerste lid, Sv. Pas nadat (in daarvoor in aanmerking komende gevallen) de verdachte in de gelegenheid is gesteld een raadsman te consulteren, kan de voorgeleiding aan een hulpofficier van justitie met het oog op de inverzekeringstelling van de verdachte plaatsvinden."
4.5.
De verdachte die door de politie is aangehouden, kan aan art. 6 EVRM een aanspraak op rechtsbijstand ontlenen die inhoudt dat hem de gelegenheid wordt geboden om voorafgaand aan het verhoor door de politie aangaande zijn betrokkenheid bij een strafbaar feit een advocaat te raadplegen. De aangehouden verdachte dient vóór de aanvang van het eerste verhoor te worden gewezen op zijn recht op raadpleging van een advocaat. Behoudens in het geval dat hij uitdrukkelijk dan wel stilzwijgend doch in elk geval ondubbelzinnig afstand heeft gedaan van dat recht, dan wel bij het bestaan van dwingende redenen als door het EHRM bedoeld, zal hem binnen de grenzen van het redelijke de gelegenheid moeten worden geboden dat recht te verwezenlijken. Indien een aangehouden verdachte niet dan wel niet binnen redelijke grenzen de gelegenheid is geboden om voorafgaand aan het verhoor door de politie een advocaat te raadplegen, levert dat in beginsel een vormverzuim op als bedoeld in art. 359a Sv, dat, na een daartoe strekkend verweer, in de regel dient te leiden tot uitsluiting van het bewijs van de verklaringen van de verdachte die zijn afgelegd voordat hij een advocaat kon raadplegen. Het voorgaande ziet zowel op aangehouden strafrechtelijk volwassenen als op aangehouden strafrechtelijk jeugdigen. Voor aangehouden jeugdige verdachten geldt dat zij tevens recht hebben op bijstand door een raadsman of een andere vertrouwenspersoon tijdens het verhoor door de politie. (Vgl. HR 30 juni 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH3079, NJ 2009/349).
4.6.
Of in een bepaald geval aan een aangehouden verdachte 'binnen de grenzen van het redelijke' de gelegenheid is geboden van zijn recht op raadpleging van een advocaat gebruik te maken, hangt af van de omstandigheden van het geval.
Blijkens de hiervoor weergegeven overwegingen heeft het Hof zijn oordeel dat daaraan is voldaan, gebaseerd op de omstandigheid dat de in de Aanwijzing genoemde termijn van twee uren in acht is genomen en dat het gaat om een zaak van relatief geringe ernst waarvoor de vrijheidsbeneming zo kort mogelijk dient te zijn. Het oordeel van het Hof is niet onbegrijpelijk en behoeft, in aanmerking genomen hetgeen namens de verdachte in dit verband is aangevoerd, geen nadere motivering.
4.7.
Het middel faalt.

5.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
9 december 2014.