ECLI:NL:HR:2012:BY0249

Hoge Raad

Datum uitspraak
20 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/02510
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over de naleving van de Aanwijzing opsporing en vervolging inzake seksueel misbruik

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 20 november 2012 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem. De verdachte, geboren in 1963, had beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van het Hof, waarin werd geoordeeld dat de verdediging niet had aangetoond dat de Aanwijzing opsporing en vervolging inzake seksueel misbruik van 30 november 2004 niet was nageleefd. De verdediging stelde dat er geen bewijs was dat de opsporing was uitgevoerd door een deskundig rechercheur en dat er geen informatief gesprek met het slachtoffer had plaatsgevonden. Het Hof verwierp dit verweer, stellende dat de Aanwijzing slechts instructienormen bevatte waaraan de verdachte geen rechten kon ontlenen.

De Hoge Raad bevestigde het oordeel van het Hof en oordeelde dat het kennelijke oordeel van het Hof niet blijk gaf van een onjuiste rechtsopvatting en niet onbegrijpelijk was. De Hoge Raad benadrukte dat de verdediging niet had gemotiveerd hoe het niet-naleven van de voorschriften de verdedigingsrechten van de verdachte had geschaad. De conclusie van de Advocaat-Generaal was dat het bestreden arrest vernietigd moest worden en de zaak terugverwezen naar het Gerechtshof voor herbehandeling, maar de Hoge Raad volgde deze conclusie niet.

De uitspraak van de Hoge Raad is van belang voor de rechtsontwikkeling met betrekking tot de toepassing van de Aanwijzing opsporing en vervolging inzake seksueel misbruik en de rechten van verdachten in strafzaken. De Hoge Raad verwerpt het beroep en bevestigt de beslissing van het Gerechtshof, waarmee de eerdere uitspraak in stand blijft.

Uitspraak

20 november 2012
Strafkamer
nr. S 11/02510
IV/DAZ
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 16 december 2010, nummer 21/001467-09, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1963.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J. Boksem, advocaat te Leeuwarden, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Hofstee heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het eerste middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beoordeling van het tweede middel
3.1. Het middel klaagt over de beslissing op een verweer dat in de bestreden uitspraak als volgt is samengevat en verworpen:
"De raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat uit het dossier niet blijkt dat is voldaan aan de eisen gesteld in de Aanwijzing opsporing en vervolging inzake seksueel misbruik, afkomstig van het College van procureurs-generaal. Zo blijkt niet uit het dossier dat de opsporing in de onderhavige zaak is verricht door een deskundig rechercheur, die tenminste voor 50% van een volledige werkweek belast is met zedenzaken en is er met het slachtoffer geen informatief gesprek gevoerd. Dit vormverzuim zou tot strafvermindering aanleiding moeten geven.
Het hof volgt de raadsman op dit punt niet. De Aanwijzing opsporing en vervolging inzake seksueel misbruik bevat slechts instructienormen voor de politie. Aan deze instructienormen kan verdachte geen rechten ontlenen, zodat dit verweer wordt verworpen."
3.2. De tot bewijs gebezigde verklaringen van [betrokkene 1], de destijds minderjarige persoon ten opzichte van wie het bewezenverklaarde is begaan, en van [betrokkene 2], blijkens haar verklaring de moeder van [betrokkene 1], zijn opgenomen in de maand april 2007. Op dat moment was van kracht de Aanwijzing opsporing en vervolging inzake seksueel misbruik van 30 november 2004, Stcrt. 2005, nr. 17, p. 12 (hierna "de Aanwijzing").
3.3. De Aanwijzing houdt in, voor zover thans van belang:
"Samenvatting
Deze aanwijzing bevat regels met betrekking tot de opsporing en vervolging van seksueel misbruik in het algemeen en in afhankelijkheidsrelaties en regels voor de bejegening van slachtoffers van zedendelicten.
Randvoorwaarden
Deskundigheid
Politie
De bejegening van slachtoffers van zedenmisdrijven vergt deskundigheid. (...)
De opsporing moet geschieden door een deskundig rechercheur, die tevens overwegend belast is met zedenzaken, dus ten minste voor 50% van een volledige werkweek. (...)
De opleiding en vorming van de gespecialiseerde opsporingsambtenaren vinden plaats door het ten minste met goed gevolg hebben doorlopen van een opleiding, waarvan de competenties door de Minister van Binnenlandse Zaken (BZK) zijn vastgesteld (...)
Opsporing
(...)
1. Voorfase in het onderzoek naar seksueel misbruik in afhankelijkheidsrelaties.
De formele aanzet tot de opsporing, de aangifte, is van groot belang voor het verdere onderzoek in zaken van seksueel misbruik in afhankelijkheidsrelaties. (...) Gezien de complexiteit van misbruik in afhankelijkheidsrelaties is het wenselijk de aanloop tot een aangifte te omschrijven aan de hand van onderwerpen die aan de orde moeten komen in het informatieve gesprek (...) In dit gesprek worden de consequenties van het doen van een aangifte besproken. (...) Bij het informatieve gesprek moet de betrokkene zo goed als mogelijk de kans krijgen het gehele verhaal te vertellen. (...) De opsporingsambtenaar moet na dit gesprek in staat zijn om de betrokkene voor te lichten welke de consequenties zijn van het doen van aangifte (...)"
3.4. In de overwegingen van het Hof ligt als zijn oordeel besloten dat de door de verdediging betrokken stelling dat uit het dossier niet blijkt dat de desbetreffende twee (hiervoor in 3.3 onder het hoofdje 'Politie' vermelde) voorschriften van de Aanwijzing zijn nageleefd, niet kan meebrengen dat de verdachte een door strafvermindering te compenseren nadeel heeft ondervonden. Dat oordeel geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is ook niet onbegrijpelijk. Daarbij wordt mede in aanmerking genomen dat door de verdediging niet aan de hand van de in het tweede lid van art. 359a Sv genoemde factoren was gemotiveerd dat, waarom en in hoeverre de verdachte door het gestelde niet-naleven van deze voorschriften, die in het bijzonder ertoe strekken te bevorderen dat aangevers en slachtoffers van de delicten waarop de Aanwijzing betrekking heeft zorgvuldig en met de vereiste specifieke deskundigheid zullen worden bejegend, daadwerkelijk in zijn verdedigingsrechten is geschaad of is getroffen in belangen die deze voorschriften beogen te beschermen.
Daarop stuit het middel af.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren W.F. Groos en J. Wortel, in bijzijn van de waarnemend griffier A.C. ten Klooster, en uitgesproken op 20 november 2012.