In deze zaak heeft de Hoge Raad op 4 juni 2019 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 3 augustus 2017. De verdachte, geboren in 1993, had beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak. De advocaat van de verdachte, S.T. van Berge Henegouwen, heeft middelen van cassatie voorgesteld, die aan het arrest zijn gehecht. De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De Hoge Raad heeft de middelen beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. Dit werd onderbouwd met verwijzing naar artikel 81, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO), waarbij werd vastgesteld dat de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft de vordering van de politie tot vergoeding van schoonmaakkosten toegewezen, waarbij werd opgemerkt dat de opvatting dat deze kosten verband houden met de uitvoering van een publiekrechtelijke taak onjuist is.
De uitspraak betreft de vraag of het urineren en braken in een politiecel kan worden gekwalificeerd als een wederrechtelijke gedraging en of dit kan leiden tot onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) of artikel 7 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (IVBPR). De Hoge Raad heeft het beroep van de verdachte verworpen, waarmee de eerdere uitspraak van het Gerechtshof in stand blijft.