ECLI:NL:HR:2004:AO1879

Hoge Raad

Datum uitspraak
24 februari 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
01429/03
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • C.J.G. Bleichrodt
  • J.P. Balkema
  • B.C. de Savornin Lohman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van de Penitentiaire Beginselenwet bij afluisteren van telefoongesprekken in detentie

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 24 februari 2004 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem. De verdachte, geboren in 1966 en ten tijde van de uitspraak gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting 'Esserheem' te Veenhuizen, was eerder veroordeeld voor het opzettelijk verstoren van de rust door valse alarmkreten. De verdachte had op 2 februari 2000 een telefonische melding gedaan dat er een bom in een cel zou liggen, wat leidde tot zijn veroordeling tot een geldboete van tweehonderd euro of vier dagen hechtenis. De kern van de zaak betrof de rechtmatigheid van het afluisteren en opnemen van het telefoongesprek door de penitentiaire inrichting. De verdediging voerde aan dat het afluisteren onrechtmatig was, omdat er voorafgaand aan het gesprek geen verdenking tegen de verdachte bestond. De Hoge Raad oordeelde echter dat de directeur van de penitentiaire inrichting bevoegd was om toezicht te houden op telefoongesprekken, en dat dit toezicht rechtmatig was uitgevoerd met het oog op de handhaving van de orde en veiligheid in de inrichting. De Hoge Raad verwierp het beroep van de verdachte, omdat de nieuwe gronden voor het onrechtmatig verkregen bewijs niet in cassatie konden worden aangevoerd. De uitspraak bevestigde dat het afluisteren en opnemen van het telefoongesprek rechtmatig was en dat het bewijs in de strafzaak kon worden gebruikt.

Uitspraak

24 februari 2004
Strafkamer
nr. 01429/03
SG/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 10 april 2003, nummer 21/000364-02, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1966, ten tijde van de bestreden uitspraak uit anderen hoofde gedetineerd in Penitentiaire Inrichting "Esserheem" te Veenhuizen.
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Politierechter in de Arrondissementsrechtbank te Zwolle van 14 december 2001 - de verdachte ter zake van "opzettelijk door valse alarmkreten de rust verstoren" veroordeeld tot een geldboete van tweehonderd euro, subsidiair vier dagen hechtenis.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben mr. G.P. Hamer en mr. A.M. Ficq-Kengen, beiden advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De conclusie is aan dit arrest gehecht.
3. Beoordeling van het eerste middel
3.1. Het middel bevat de klacht dat het bestreden arrest nietig is omdat zich bij de stukken van het geding niet bevindt de pleitnota die blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting door de raadsman is overgelegd.
3.2. Het middel kan niet tot cassatie leiden op de gronden vermeld in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 4 en 5.
4. Beoordeling van het tweede middel
4.1. Het middel klaagt over 's Hofs verwerping van het verweer dat het door de penitentiaire inrichting Almere-Binnen opgenomen telefoongesprek van de verdachte - die ten tijde van het plegen van het bewezenverklaarde feit aldaar verbleef - niet tot het bewijs mag worden gebezigd.
4.2.1. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij op 2 februari 2000 te Almere, opzettelijk door valse alarmkreten de rust heeft verstoord, immers heeft verdachte opzettelijk een telefonische melding gedaan aan een medewerker van de penitentiaire inrichting te Zwolle dat in cel A 139 een bom zou liggen bestaande uit Semtex."
4.2.2. Het Hof heeft in een nadere bewijsoverweging een ter terechtzitting gevoerd verweer als volgt samengevat en verworpen:
"Door de raadsman is op de in zijn pleitnotities aangevoerde gronden betoogd dat het op een cassetteband opgenomen telefoongesprek niet als bewijsmiddel mag worden gebruikt, aangezien de verdenking jegens verdachte van het gepleegde strafbaar feit pas kwam nadat het telefoongesprek was uitgeluisterd.
Het hof verwerpt het verweer.
Op zich is het juist dat het redelijk vermoeden van het gepleegd hebben door verdachte van het strafbare feit van 'opzettelijk door valse alarmkreten de rust verstoren' (artikel 142, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht) ontstond nadat het opgenomen telefoongesprek was uitgeluisterd.
Uit artikel 36 lid 4 juncto artikel 39 van de Penitentiaire Beginselenwet blijkt dat de directeur van een penitentiaire inrichting kan bepalen dat toezicht wordt uitgeoefend op een door een gedetineerde gevoerd telefoongesprek. Dit toezicht kan worden uitgeoefend met het oog op de handhaving van de orde of veiligheid in de inrichting, de voorkoming of opsporing van strafbare feiten en de bescherming van slachtoffers van of anderszins betrokkenen bij misdrijven. Voornoemd artikel 39, tweede lid, van de Penitentiaire Beginselenwet geeft de directeur van de penitentiaire inrichting tevens de bevoegdheid tot het opnemen van het telefoongesprek. Blijkens een op 4 februari 2000 gedateerde brief van de directeur van de penitentiaire inrichting Almere-Binnen, alwaar de verdachte ten tijde van het plegen van het telastegelegde feit verbleef, heeft hij in het kader van de hiervoor genoemde doelstellingen, opdracht gegeven tot het uitluisteren van het opgenomen telefoongesprek. Het hiervoor bedoelde toezicht kan slechts effect sorteren indien het zowel de bevoegdheid tot het opnemen als tot het uitluisteren van telefoongesprekken omvat. Nu dit toezicht is uitgeoefend met het oog op de handhaving van de veiligheid van de inrichting, de opsporing van strafbare feiten, alsmede de bescherming van betrokkenen bij misdrijven, moet zowel het opnemen als het uitluisteren als rechtmatig worden aangemerkt. Het opgenomen telefoongesprek kan derhalve voor het bewijs worden gebruikt."
4.3. Het Hof heeft het verweer aldus opgevat, hetgeen gelet op de pleitnota niet onbegrijpelijk is, dat dit berustte op de opvatting dat, omdat tevoren geen verdenking jegens de verdachte bestond van het strafbaar feit, het afluisteren en opnemen van het door de verdachte gevoerde telefoongesprek onrechtmatig was. Dat heeft aldus het verweer tot gevolg dat het daardoor rechtstreeks verkregen materiaal - de tot het bewijs gebezigde verklaring van [betrokkene 1] omtrent hetgeen hij bij het afluisteren van de bandopname heeft gehoord - niet tot het bewijs mocht worden gebezigd. Bedoelde opvatting is echter onjuist, zodat het middel voorzover dat zich eveneens daarop baseert, faalt. Het Hof heeft het verweer terecht en op goede gronden verworpen.
4.4. Verder miskent het middel dat niet voor het eerst in cassatie kan worden aangevoerd dat (mogelijk) op bepaalde andere gronden - zoals bijvoorbeeld het ontbreken van voorzienbaarheid van het afluisteren van telefoongesprekken - het bedoelde bewijsmateriaal onrechtmatig is verkregen. Zulks vergt immers een onderzoek van feitelijke aard waarvoor in cassatie geen plaats is. Voorzover het middel berust op de stelling dat 's Hofs arrest onvoldoende gemotiveerd is omdat het Hof niet ambtshalve een onderzoek heeft ingesteld naar bedoelde in de toelichting op het middel opgeworpen vragen, faalt het. Het Hof was, bij gebreke van een verweer terzake niet gehouden blijk te geven bedoelde punten te hebben onderzocht, in aanmerking genomen dat de stukken van het geding ook niet het ernstige vermoeden wekken dat onrechtmatig zou zijn
gehandeld.
4.5. Het middel is dus tevergeefs voorgesteld.
5. Beoordeling van het derde middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
6. Slotsom
Nu geen van de middelen tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
7. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en B.C. de Savornin Lohman, in bijzijn van de waarnemend-griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 24 februari 2004.