ECLI:NL:HR:2009:BG7244
Hoge Raad
- Cassatie
- A.J.A. van Dorst
- J. de Hullu
- H.A.G. Splinter-van Kan
- Rechtspraak.nl
Cassatie over de bewijswaardering van verklaringen afgelegd in België in een meineedzaak
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 3 maart 2009 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De verdachte, die ten tijde van de aanzegging gedetineerd was, was in deze zaak beschuldigd van meineed. De Hoge Raad beoordeelde of de verklaringen die de verdachte in België had afgelegd, als bewijs konden worden gebruikt in de Nederlandse procedure. De verdediging voerde aan dat de waarborgen van artikel 6 EVRM niet waren nageleefd tijdens de Belgische verhoren, waardoor deze verklaringen niet als bewijs mochten dienen. Het Hof had echter geoordeeld dat de beweerde onregelmatigheden niet hadden plaatsgevonden in het kader van het voorbereidend onderzoek van de tenlastegelegde meineed. De Hoge Raad bevestigde dit oordeel en verwierp het beroep van de verdachte. De bewezenverklaring steunde op verschillende proces-verbalen van verhoor en getuigenverklaringen, die de verdachte in strijd met de waarheid had afgelegd. De Hoge Raad concludeerde dat de omstandigheden rond de totstandkoming van de verklaringen geen rol speelden bij de beoordeling van de meineed, en dat enkel de vraag of de verdachte de verklaringen had afgelegd relevant was. De uitspraak benadrukt het belang van de bewijsvoering in strafzaken en de rol van de Hoge Raad in het waarborgen van rechtszekerheid.