ECLI:NL:RBROT:2024:11383

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 november 2024
Publicatiedatum
15 november 2024
Zaaknummer
ROT 22/801 e.v.
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet en wraking in bestuursrechtelijke procedures van veelprocedeerder tegen diverse bestuursorganen

Op 15 november 2024 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in 32 verzetzaken van een veelprocedeerder, aangeduid als [opposant], tegen verschillende bestuursorganen. De rechtbank heeft deze verzetten niet-ontvankelijk verklaard wegens misbruik van recht. De aanleiding voor deze uitspraak was dat zeven van de verzetten eerder door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waren teruggewezen, omdat [opposant] niet was gehoord. De rechtbank heeft vervolgens een zitting gehouden, waarbij de voorzitter, mr. H. Bedee, werd gewraakt door [opposant]. Dit wrakingsverzoek werd afgewezen door de wrakingskamer, die oordeelde dat verdere wrakingsverzoeken van [opposant] wegens misbruik van het wrakingsrecht buiten behandeling konden worden gelaten.

Tijdens de zitting heeft de rechtbank vastgesteld dat [opposant] al jarenlang veelvuldig procedeert tegen besluiten van diverse bestuursorganen, waarbij hij vaak misbruik maakt van zijn procesrecht. De rechtbank heeft eerder geoordeeld dat zijn gedrag leidt tot een onredelijke belasting van de rechtspraak en dat hij geen rechtens te honoreren belang heeft bij zijn procedures. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat [opposant] in het verleden is veroordeeld in de proceskosten van bestuursorganen wegens kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht.

De rechtbank heeft de bestuursorganen verzocht om hun werkelijke proceskosten op te geven, en heeft op basis van de ingediende kostenopgaven proceskostenvergoedingen toegewezen aan de betrokken bestuursorganen. Uiteindelijk is [opposant] veroordeeld tot het betalen van een totaalbedrag van € 5.759 aan proceskosten aan verschillende bestuursorganen. De rechtbank heeft alle verzetten niet-ontvankelijk verklaard en de verzoeken om schadevergoeding afgewezen, met de overweging dat bij misbruik van recht geen relevante spanning en frustratie wordt verondersteld.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummers: ROT 22/801, ROT 22/1032, ROT 22/1921, ROT 22/3504, ROT 22/5208, ROT 22/5209, ROT 22/5395, ROT 22/5414, ROT 22/5480, ROT 22/5593,
ROT 23/1268, ROT 23/1269, ROT 23/1292, ROT 23/3116, ROT 23/3117, ROT 23/3118, ROT 23/3119, ROT 23/3120, ROT 23/3121, ROT 23/3122, ROT 23/3295, ROT 23/5108, ROT 23/5473, ROT 23/5517, ROT 23/5519, ROT 23/5520, ROT 23/6915, ROT 23/6994, ROT 23/7025, ROT 23/7314, ROT 23/7881, ROT 24/101

uitspraak van de meervoudige kamer van 15 november 2024 op de verzetten van

[Naam] ( [opposant] ), uit [Plaats] , opposant,

tegen de volgende uitspraken van de rechtbank (in chronologische volgorde van zaaknummers):
- 15 november 2022, ROT 22/801 (ECLI:NL:RBROT:2022:9845);
- 8 december 2022, ROT 22/1032 (ECLI:NL:RBROT:2022:11175);
- 8 december 2022, ROT 22/1921 (ECLI:NL:RBROT:2022:11171);
- 1 maart 2023, ROT 22/3504 (ECLI:NL:RBROT:2023:1592);
- 4 januari 2023, ROT 22/5208 (ECLI:NL:RBROT:2023:351);
- 4 januari 2023, ROT 22/5209 (ECLI:NL:RBROT:2023:352);
- 21 februari 2023, ROT 22/5395 (ECLI:NL:RBROT:2023:1151);
- 2 februari 2023, ROT 22/5414 (ECLI:NL:RBROT:2023:748);
- 21 februari 2023, ROT 22/5480 (ECLI:NL:RBROT:2023:1155);
- 2 februari 2023, ROT 22/5593 (ECLI:NL:RBROT:2023:770);
- 16 oktober 2020, ROT 20/2217 (ECLI:NL:RBROT:2020:9357), thans ROT 23/3116;
- 16 maart 2022, ROT 21/6087 (ECLI:NL:RBROT:2022:1866), thans ROT 23/3117;
- 16 maart 2022, ROT 21/6119 en ROT 21/6120 (ECLI:NL:RBROT:2022:1865), thans ROT 23/3118 en 23/119;
- 10 maart 2022, ROT 21/960 (ECLI:NL:RBROT:2022:1711), thans ROT 23/3120;
- 1 september 2022, ROT 22/945 (ECLI:NL:RBROT:2022:7338), thans ROT 23/3121;
- 15 september 2022, ROT 22/1580 (ECLI:NL:RBROT:2022:7979), thans, ROT 23/3122;
- 31 augustus 2023, ROT 23/1268 (ECLI:NL:RBROT:2023:8397);
- 15 december 2023, ROT 23/1269 (ECLI:NL:RBROT:2023:12295);
- 18 april 2023, ROT 23/1292 (ECLI:NL:RBROT:2023:3578);
- 19 december 2023, ROT 23/3295 (ECLI:NL:RBROT:2023:11891);
- 14 februari 2024, ROT 23/5108 (ECLI:NL:RBROT:2024:863);
- 20 december 2023, ROT 23/5473 (ECLI:NL:RBROT:2023:11929);
- 15 februari 2024, ROT 23/5517 (ECLI:NL:RBROT:2024:862);
- 15 februari 2024, ROT 23/5519 (ECLI:NL:RBROT:2024:861);
- 15 februari 2024, ROT 23/5520 (ECLI:NL:RBROT:2024:859);
- 19 december 2023, ROT 23/6915 (ECLI:NL:RBROT:2023:11892);
- 30 april 2024, ROT 23/6994 (ECLI:NL:RBROT:2024:3837);
- 23 februari 2024, ROT 23/7025 (ECLI:NL:RBROT:2024:1269);
- 19 december 2023, ROT 23/7314 (ECLI:NL:RBROT:2023:11893);
- 8 maart 2024, ROT 23/7881 (ECLI:NL:RBROT:2024:1631);
- 24 april 2024, ROT 24/101 (ECLI:NL:RBROT:2024:3638);
in de gedingen tussen
[opposant]
en
de Staatssecretaris Rechtsbescherming, voorheen de Minister voor Rechtsbescherming;
de Hoofdofficier van Justitie;
de Korpschef van Politie;
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank;
de stichting Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond;
VGZ Zorgkantoor B.V.;
het Dagelijks Bestuur van GR Sociaal;
het Drechtstedenbestuur;
het College van burgemeester en wethouders van Capelle a/d IJssel;
het College van burgemeester en wethouders van Dordrecht;
het College van burgemeester en wethouders van Zwijndrecht.

Inleiding

1. In deze uitspraak doet de rechtbank in totaal 32 verzetten van [opposant] af. Zeven van deze zaken betreffen terugwijzingen door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling). In de zaken ROT 20/2217, ROT 21/6087, ROT 21/6119, ROT 21/6120, ROT 21/960, ROT 22/945 en ROT 22/1580 deed de rechtbank verzetten van [opposant] af zonder [opposant] op zijn verzoek te horen, omdat de rechtbank van oordeel was dat [opposant] ook met het doen van verzet misbruik van recht maakt. Hoewel zowel de Afdeling als de Centrale Raad van Beroep (de Raad) in zaken van [opposant] hebben geoordeeld dat er geen grond is voor een doorbreking van het appelverbod in zaken waarin de verzetrechter heeft afgezien van een hoorzitting wegens misbruik van recht, als daar inderdaad sprake van is (bijv. ECLI:NL:RVS:2023:4063 en ECLI:NL:CRVB:2022:105), heeft de Afdeling in deze zeven zaken met vereenvoudigde toepassing het appelverbod doorbroken wegens het niet horen in verzet. Met haar uitspraken van 20 april 2023 in de zaken 202206994/2/A3, 202206809/2/A3, 202206764/2/A3 en 202206806/2/A3 heeft de Afdeling daarom de uitspraken in verzet vernietigd en die zaken naar de rechtbank teruggewezen. Deze zaken liggen thans dus weer voor, maar nu onder de zaaknummers ROT 23/3116 tot en met ROT 23/3122.
2. Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank aanleiding gezien [opposant] in deze en 25 andere verzetzaken uit te nodigen voor een hoorzitting op 6 november 2024 (zie eerder ook ECLI:NL:RBROT:2023:4625). [opposant] is verschenen. Het college van burgemeester en wethouders van Capelle aan den IJssel heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. O.E. de Vries.
3. Zoals [opposant] daags voor de zitting heeft aangekondigd, heeft [opposant] ter zitting de voorzitter van de meervoudige kamer, mr. H. Bedee, gewraakt, waarna de zitting is geschorst. [opposant] is daarbij meegedeeld dat de wrakingskamer aanstonds bijeen zal komen om [opposant] te horen. [opposant] is dezelfde middag door de wrakingskamer gehoord, waarna de wrakingskamer mondeling uitspraak heeft gedaan. Daarbij is het verzoek om wraking van de leden van de wrakingskamer buiten behandeling gelaten. Het verzoek om wraking van mr. Bedee is afgewezen. Voorts is beslist dat verdere wrakingsverzoeken van de leden van de meervoudige kamer die de verzetten behandelt buiten behandeling zullen worden gelaten wegens misbruik van het wrakingsrecht en dat de meervoudige kamer daarom verdere wrakingsverzoeken van [opposant] kan negeren.
4. De zitting inzake de verzetten is vervolgens hervat. Ter zitting heeft [opposant] de leden van de meervoudige kamer (opnieuw) gewraakt. Zoals de Hoge Raad heeft geoordeeld, kan de zittingsrechter in uitzonderlijke omstandigheden zelf een verzoek tot wraking buiten behandeling laten (ECLI:NL:HR:2021:370). Een dergelijke situatie doet zich hier voor, nu de wrakingskamer besliste dat volgende wrakingsverzoeken gericht tegen onderhavige meervoudige kamer niet in behandeling zullen worden genomen wegens misbruik van het wrakingsrecht. Daarom laat de rechtbank dit wrakingsverzoek buiten behandeling.

Beoordeling

Inleidende opmerkingen
5. [opposant] procedeert al vele jaren veelvuldig tegen besluiten en tegen niet tijdig genomen besluiten door diverse bestuursorganen. Bestuursrechters hebben veelvuldig vastgesteld dat [opposant] met zijn niet aflatende stroom openbaarmakingsverzoeken en aanvragen om bijzondere bijstand ten behoeve van kosten van griffierecht in lopende of nog te voeren procedures misbruik van recht maakt (bijv. ECLI:NL:RVS:2018:3553 en ECLI:NL:RBROT:2021:9391). De maatschappelijke kosten die [opposant] met zijn procedeerlust veroorzaakt – hij heeft inmiddels duizenden aanvragen gedaan en honderden rechterlijke uitspraken uitgelokt – zijn enorm. Ook legt [opposant] met zijn vele procedures een groot beslag op de capaciteit van de rechtspraak.
6. Reeds in 2017 heeft de Afdeling het volgende geoordeeld over het procedeergedrag van [opposant] in een zaak waarin de stichting Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond (verder JRR of JBRR) het verwerend bestuursorgaan was (ECLI:NL:RVS:2017:3310, punt 4.2):
“ [opposant] heeft in korte tijd, zoals ook door hem ter zitting van de Afdeling is bevestigd, ongeveer 570 Wob-verzoeken bij JRR ingediend. Daarnaast heeft hij 55 bestuursrechtelijke procedures tegen JRR aanhangig gemaakt, waarvan minstens 49 procedures uitsluitend zijn gericht tegen het niet-tijdig nemen van een besluit. In deze zaak heeft [opposant] op één dag 19 Wob-verzoeken aan JRR verzonden en heeft hij zijn wens om informatie te ontvangen over 19 afzonderlijke brieven gespreid. De Wob-verzoeken die [opposant] heeft ingediend beslaan een periode van ruim 20 jaar en zien door de ruime formulering naar alle waarschijnlijkheid op een zeer grote hoeveelheid documenten. Voorts heeft [opposant] op 11 december 2015 19 keer beroep ingesteld wegens het niet-tijdig beslissen op zijn verzoeken hoewel JRR bij brief van 7 december 2015 al had beslist op zijn verzoeken. Behalve de grote hoeveelheid Wob-verzoeken heeft [opposant] ook een zeer grote hoeveelheid overige correspondentie aan JRR gericht, bestaande uit onder meer ingebrekestellingen en klachten aan de klachtencommissie van JRR. Daarnaast is [opposant] 50 civielrechtelijke procedures gestart tegen JRR die verband houden met kinderbeschermingsmaatregelen en omgangsregelingen aangaande zijn zoon. In dat verband heeft [opposant] ter zitting van de Afdeling toegelicht dat zijn zoon in 2004 uit huis is geplaatst en dat hij sindsdien een conflict met JRR heeft.
Uit de handelwijze van [opposant] blijkt niet dat het hem er daadwerkelijk om te doen is de verzochte informatie te verkrijgen. Zo heeft hij in deze zaak geen inhoudelijke gronden gericht tegen het besluit van JRR van 7 december 2015 waarbij JRR op zijn 19 Wob-verzoeken heeft beslist. In plaats daarvan heeft [opposant] , zoals hiervoor reeds vermeld, uitsluitend beroep ingesteld wegens het niet-tijdig beslissen, waarbij hij bovendien de rechtbank heeft verzocht om hem een bedrag aan verbeurde dwangsommen van € 17.860,00 toe te kennen alsook om JRR in de proceskosten te veroordelen. De Wob-verzoeken en de hierop volgende procedures ter zake van ingebrekestellingen, dwangsommen, bezwaar en beroep getuigen van frustratie jegens JRR en van een intentie de strijd met JRR op deze wijze voort te zetten. De Afdeling vindt hiervoor bevestiging in een brief van de Nationale ombudsman van 13 februari 2017. Hierin is vermeld dat op 29 juli 2013 aan [opposant] is medegedeeld dat zijn klachten over instanties die betrokken zijn bij de zorg rond zijn minderjarige zoon niet meer zullen worden behandeld, omdat het doel van de klachtbehandeling, herstel van contact en van een respectvolle en constructieve communicatie tussen burger en instantie, niet kan worden bereikt. In de brief is voorts vermeld dat geen reden bestaat op dit standpunt terug te komen, omdat nog steeds het patroon is dat [opposant] een groot aantal procedures voert rond de zorg voor zijn zoon, waarbij het doel van ingediende klachten niet lijkt te zijn gericht op het verbeteren van het contact.”
7. Het Gerechtshof Den Haag heeft over het procedeergedrag van [opposant] het volgende geoordeeld (ECLI:NL:GHDHA:2021:1080, punten 4.17 en 4.18):
“JBRR en Enver hebben in hun verweerschriften aangevoerd dat [opposant] zich al jaren verzet tegen de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van de minderjarige. [opposant] heeft al tientallen procedures aanhangig gemaakt. Het komt regelmatig voor dat [opposant] en/of zijn advocaat niet op zittingen verschijnen. Het merendeel van deze procedures heeft geresulteerd in de niet-ontvankelijkheid van [opposant] , dan wel in de afwijzing van zijn vorderingen. [opposant] maakt procedures bovendien vaak onnodig complex en jaagt JBRR en Enver nodeloos op kosten. Zo heeft [opposant] in de procedure in eerste aanleg vijf aparte verzoekschriften ingediend, met als gevolg dat JBRR en Enver meerdere keren griffierecht zijn verschuldigd. Daarbij komt dat [opposant] niet voldoet aan eerdere door de rechter opgelegde proceskostenveroordelingen en daarvoor ook geen verhaal biedt. Dit hoger beroep moet in het licht van deze aanhoudende strijd worden gezien. Het procederen tegen JBRR en Enver lijkt voor [opposant] een doel op zich te zijn geworden. [opposant] heeft deze stellingen van JBRR en Enver slechts in algemene termen weersproken.
Het hof is van oordeel dat het zonder nadere onderbouwing en zonder nieuwe stellingen starten van een procedure die ertoe strekt om tientallen personen te laten verklaren over gebeurtenissen die in een tijdsbestek van meer dan 15 jaar hebben plaatsgevonden, tegen de achtergrond van alle procedures die [opposant] al tegen JBBR en Enver heeft gevoerd, misbruik van procesrecht oplevert. Het hof onderschrijft in zoverre het oordeel van de rechtbank. Een nieuwe vordering jegens JBRR is bovendien, gelet op het gezag van gewijsde van het arrest van 15 april 2014, evident kansloos. Dat geldt evenzeer voor de verzoeken gericht tegen Enver, de pleegouders, en de bestuurders en/of medewerkers van Enver en/of JBRR. Enver is onweersproken niet eindverantwoordelijk geweest voor de uithuisplaatsing, of de beslissingen om de uithuisplaatsing te laten voortduren. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt niet te begrijpen op welke grondslag Enver aansprakelijk jegens [opposant] zou zijn, als reeds vaststaat dat JBRR dat niet is. Hetzelfde geldt voor de hiervoor genoemde medewerkers, bestuurders en pleegouders.”
8. En de rechtbank heeft in het verlengde hiervan inzake eerdere verzetten van [opposant] onder meer het volgende geoordeeld (ECLI:NL:RBROT:2023:4625, punt 8):
“Voordat de rechtbank toekomt aan de aangevoerde verzetsgronden stelt de rechtbank het volgende voorop. Veelvuldig heeft de bestuursrechter en inmiddels ook de burgerlijke rechter geoordeeld dat opposant met zijn vele procedures misbruik van recht maakt (bijv. ECLI:NL:RVS:2017:3310; ECLI:NL:RVS:2018:3553; ECLI:NL:RVS:2019:1655; ECLI:NL:CRVB:2022:105; ECLI:NL:GHDHA:2021:1080 en ECLI:NL:RBROT:2017:6912). Deze procedures hangen rechtstreeks of indirect samen met de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van de minderjarige zoon van opposant en met zijn bemoeienis met andere kinderen waarvan hij claimt de biologische vader te zijn. Het gaat dan bijvoorbeeld om veelvuldige en herhaalde verzoeken aan jeugdzorginstellingen en andere instanties om openbaarmaking van stukken en om verzoeken om bijzondere bijstand ter bekostiging van zijn vele procedures. Veelvuldig is geoordeeld dat opposant met zijn vele procedures niet kan bereiken wat hij daarmee stelt te beogen en dat zijn procedeergedrag neerkomt op het frustreren van het openbaar bestuur en van de rechtspraak. Voorts is opposant strafrechtelijk veroordeeld wegens belaging van pleegouders en wegens het verspreiden van belastende berichten (ECLI:NL:HR:2018:1882). (…).”
9. Deze citaten uit eerdere uitspraken illustreren dat [opposant] blijft doorgaan met het indienen van eindeloze reeksen aanvragen en het voeren van vele procedures, terwijl niet valt in te zien dat [opposant] daar enig rechtens te honoreren belang bij kan hebben. Daar komt bij dat het [opposant] veelal enkel te doen is om proceskostenvergoedingen of dwangsommen bij niet tijdig beslissen te incasseren. Nog daargelaten dat meermaals is geoordeeld dat [opposant] geen verletkosten krijgt toegekend omdat hij een uitkering ontvangt en geen betaald werk verricht (ECLI:NL:RVS:2023:1374; ECLI:NL:RBROT:2022:7338; ECLI:NL:RBDHA:2023:3910 en ECLI:NL:RBROT:2024:8333), draagt die processtrategie bij aan het oordeel van de bestuursrechter dat [opposant] verzoeken indient en rechtsmiddelen evident aanwendt zonder redelijk doel, zodanig dat dit gedrag blijk geeft van kwade trouw (zie ook reeds ECLI:NL:RVS:2018:3553; ECLI:NL:RVS:2018:3555; ECLI:NL:RVS:2018:3556; ECLI:NL:RVS:2018:3558 en ECLI:NL:RVS:2018:3559). In het gros van de voorliggende zaken waarin verzet is gedaan, zijn door [opposant] openbaarmakingsverzoeken of aanvragen om (bijzondere) bijstand gedaan. In alle zaken claimt [opposant] verletkosten.
10. Ook indien [opposant] op het eerste oog lijkt te procederen over een inhoudelijke kwestie – zoals een uitkering of subsidie voor levensonderhoud – blijkt uit de wijze waarop hij procedeert – door tegen beter weten in vol te houden dat geen besluit aan hem is toegezonden – dat het hem niet te doen is om een inhoudelijke beslissing, maar om dwangsommen wegens verondersteld niet tijdig beslissen en om een proceskostenvergoeding. Ook in die zaken is daarom misbruik van recht aangenomen (bijv. ECLI:NL:RBROT:2019:6990; ECLI:NL:RBROT:2022:10099 en ECLI:NL:RBROT:2023:1151).
11. De rechtbank heeft eerder geoordeeld dat de misbruikintentie bij [opposant] mag worden verondersteld en dat dit alleen anders is indien er aanknopingspunten zijn voor het tegendeel (bijv. ECLI:NL:RBROT:2019:4060; ECLI:NL:RBROT:2020:1993 en ECLI:NL:RBROT:2023:4625). Die veronderstelling is gerechtvaardigd als eerder door de rechter misbruik van recht is vastgesteld (vgl. ECLI:NL:RVS:2015:3834 en ECLI:NL:CRVB:2022:880). Omdat de bestuursrechter en de civiele rechter – zoals onder meer in de citaten hiervoor naar voren komt – in een aantal zaken misbruik van recht door [opposant] hebben vastgesteld, is het veronderstellen van die misbruikintentie gerechtvaardigd.
12. Daar komt bij dat [opposant] in zijn vele procedures telkens een beroep doet op betalingsonmacht en nadat de griffier dit beroep heeft afgewezen wegens verondersteld misbruik van recht, in gebreke blijft om het griffierecht te voldoen. De rechtbank heeft [opposant] er in dit verband ook op gewezen dat hij niet “gratis” kan procederen en dat de voornaamste reden waarom hij niet in staat is het griffierecht te voldoen, is gelegen in de omstandigheid dat hij bij voortduring misbruik van recht maakt door een eindeloze hoeveelheid procedures bij de bestuursrechter op te starten (ECLI:NL:RBROT:2020:9821). De Centrale Raad van Beroep heeft recent nog het volgende geoordeeld bij een vergeefse poging van [opposant] tot doorbreking van het appelverbod tegen een verzetuitspraak van de rechtbank (ECLI:NL:CRVB:2024:768, punt 4.3):
“Appellant is ter zitting van de Raad gevraagd om een toelichting op zijn standpunt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat hij misbruik van recht heeft gemaakt. Appellant heeft hierop te kennen gegeven dat hij meent dat hij voldoet aan de criteria voor ontheffing van de verplichting om het griffierecht te betalen. Appellant heeft weliswaar gesteld dat hij aan de criteria voldoet, maar heeft niets anders aangevoerd dan hij hierover al eerder naar voren heeft gebracht in eerdere procedures. Wat appellant heeft aangevoerd, leidt daarom niet tot het oordeel dat de conclusie van de rechtbank, dat appellant ondanks dat hem uit een reeks uitspraken duidelijk moet zijn geworden dat hij geen aanspraak kan maken op ontheffing van de verplichting griffierecht te voldoen, op dezelfde voet blijft doorprocederen en hiermee misbruik van recht maakt, onjuist is.”
13. Ook went [opposant] zich veelvuldig tot de bestuursrechter in zaken waarvan hij inmiddels zou moeten weten dat de bestuursrechter niet bevoegd is (bijv. ECLI:NL:RVS:2018:3556; ECLI:NL:RBDHA:2016:86 en ECLI:NL:RBROT:2024:3838). De zaak ROT 23/7881 is een daarmee vergelijkbaar geval, want daarin verzoekt [opposant] het openbaar ministerie om schadevergoeding wegens feitelijk handelen. In dit geval is de bestuursrechter overigens wel bevoegd om kennis te nemen van het besluit op bezwaar, omdat een beslissing op een bezwaarschrift als bedoeld in de Algemene wet bestuursrecht (Awb) als zodanig een publiekrechtelijke rechtshandeling is, maar dit laat onverlet dat de bestuursrechter in een geval als dit nimmer tot een inhoudelijke beoordeling zou kunnen komen (vgl. ECLI:NL:RVS:2019:1823). Ook blijft [opposant] herhaaldelijk kansloze herzieningsverzoeken indienen (bijv. ECLI:NL:CRVB:2024:2031 en ECLI:NL:RBROT:2024:6480). De zaak ROT 23/7025 ziet daarop.
14. Verder maakt [opposant] zeer veelvuldig misbruik van het wrakingsmiddel om hem onwelgevallige procesbeslissingen van de rechter aan te vechten (bijv. ECLI:NL:CRVB:2024:613; ECLI:NL:GHDHA:2021:591 en ECLI:NL:RBROT:2020:3160). Zo stelt [opposant] dat hij als journalist het recht heeft om geluidsopnames te maken van zijn eigen zittingen bij de bestuursrechter. De rechtbank heeft [opposant] daar nimmer toestemming voor gegeven, maar niettemin blijft [opposant] geluidsopnames maken. Indien hij wordt gesommeerd dit te staken wraakt hij de rechter, dit telkens zonder succes (bijv. ECLI:NL:RBROT:2020:2692 en ECLI:NL:RBROT:2023:7145). In de meeste zaken die nu voorliggen zijn eerder door [opposant] wrakingsbeslissingen uitgelokt, dit zonder enig succes. Ook ter zitting heeft [opposant] meermaals het wrakingsmiddel ingezet, dit wederom zonder succes (zie onder punten 3 en 4 hiervoor).
15. Ook valt [opposant] vertegenwoordigers van bestuursorganen en rechters persoonlijk aan met ongefundeerde beschuldigingen, terwijl hij daarover ook veelvuldig informatieverzoeken indient en verzoeken om bijzondere bijstand doet voor de kosten van griffierecht die zijn verbonden aan door hem beoogde getuigenverhoren van bestuurders en rechters (bijv. ECLI:NL:GHDHA:2021:1080 en ECLI:NL:RBROT:2021:9391). Tekenend is dat de colleges van burgemeester en wethouders van Zwijndrecht en Dordrecht de rechtbank in de betreffende onderhavige procedures hebben bericht dat zij zich niet zullen laten vertegenwoordigen tijdens de zitting omdat [opposant] zich veelvuldig ernstig grensoverschrijdend gedraagt richting hun medewerkers en/of bestuurders, want [opposant] beledigt, denigreert en bedreigt hen. De rechtbank neemt er voorts nota van dat wrakingsverzoeken van [opposant] buiten behandeling zijn gesteld vanwege het beledigende karakter van de bewoordingen die hij in zijn wrakingsverzoeken gebruikt (ECLI:NL:CRVB:2024:1753 en ECLI:NL:RBROT:2024:7245). Ook tijdens de behandeling van de verzetzaken heeft [opposant] zich denigrerend uitgelaten over de voorzitter en de leden van de meervoudige kamer en heeft hij na afloop van de zitting rechtstreeks aan de voorzitter een dreigend mailbericht gestuurd, terwijl hem meermaals is medegedeeld zijn correspondentie te richten aan de administratie. Omdat [opposant] zich vaker dreigend heeft opgesteld richting rechters, is eerder besloten de parketpolitie in te schakelen bij alle zittingen van [opposant] .
16. Eerder heeft de bestuursrechter [opposant] veroordeeld in de proceskosten van bestuursorganen wegens kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht (bijv. ECLI:NL:RVS:2019:1655; ECLI:NL:RBROT:2017:6995 en ECLI:NL:RBROT:2022:1866). Dit heeft [opposant] er niet van weerhouden om op de oude voet te blijven doorprocederen. Dit is gelet op het grote beslag dat [opposant] op de capaciteit van de rechtspraak blijft leggen en ook gelet op de maatschappelijke kosten die daarmee zijn gemoeid zeer ongewenst. Gelet hierop heeft de rechtbank de bestuursorganen die zijn betrokken in de procedures die hebben geleid tot de in verzet aangevallen uitspraken aangeschreven met het verzoek om indachtig de conclusie van advocaat-generaal Wattel van 17 november 2023 (ECLI:NL:PHR:2023:1044, par. 6.1 en 8.3) de rechtbank mee te delen of zij proceskosten hebben gemaakt (en zullen maken) – en zo ja – om opgave te doen van de door hen gemaakte werkelijke proceskosten. Om die reden zijn de verzetten meervoudig behandeld.
Beoordeling van de verzetten
17. Omdat in de voorliggende zaken aan [opposant] wegens verondersteld misbruik van recht geen ontheffing van griffierecht is verleend en [opposant] nadien het griffierecht niet heeft voldaan, zijn in de voorliggende zaken de beroepen wegens niet tijdig betalen van griffierecht niet-ontvankelijk verklaard. Eventuele beroepen van rechtswege tegen bijkomende besluiten of verzoeken om schadevergoeding deelden in hetzelfde lot.
18. Omdat de voorliggende gevallen zich niet onderscheiden van de zaken die hiervoor zijn genoemd, is de rechtbank ook in verzet van oordeel dat [opposant] misbruik maakt van recht. Dit misbruik strekt zich dus ook uit tot het instellen van al deze verzetten. Zoals de rechtbank eerder heeft gedaan bij verzetten van [opposant] (ECLI:NL:RBROT:2020:9821 en ECLI:NL:RBROT:2021:9002), ziet de rechtbank daarom aanleiding om alle verzetten niet-ontvankelijk te verklaren wegens misbruik van recht (vgl. ECLI:NL:RVS:2024:4272). Een bespreking van de gronden van de verzetten – waaronder de stellingen van [opposant] dat hij telkens aanspraak maakt op verletkosten, dat hem het recht tot toegang tot de rechter niet kan worden ontnomen, dat hij recht op een zitting heeft, dat de naam van de rechter voorafgaand aan iedere uitspraak bekend hoort te zijn – acht de rechtbank in dit verband niet geboden, nu de bestuursrechter die argumenten eerder al heeft verworpen (bijv. ECLI:NL:RVS:2023:1374; ECLI:NL:CRVB:2024:768; ECLI:NL:RBROT:2023:4625 en ECLI:NL:RBROT:2024:8333).
19. Het verzoek van [opposant] om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn wordt afgewezen, omdat uitgangspunt is dat bij misbruik van recht geen relevante spanning en frustratie wordt verondersteld (ECLI:NL:RVS:2023:4723; ECLI:NL:RVS:2024:4272) en zich in het geval van [opposant] geen uitzondering voordoet (zie ook ECLI:NL:RBROT:2024:3837). Voor zover [opposant] anderszins heeft verzocht om schadevergoeding is geen sprake van voor vergoeding in aanmerking komende schade.

Conclusie en gevolgen

20. Alle verzetten zijn niet-ontvankelijk. De verzoeken om schadevergoeding worden afgewezen.
21. Omdat [opposant] voortdurend kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht maakt, ziet de rechtbank aanleiding om [opposant] op de voet van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de kosten van de bestuursorganen, daarbij voorts toepassing gevend aan artikel 2, derde lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (het Bpb).
22. Desgevraagd heeft uitsluitend het college van burgemeester en wethouders van Capelle aan den IJssel in de zaken ROT 23/3118 en ROT 23/3119 opgave gedaan van de gemaakte proceskosten. De proceskostenopgave van mr. O.E. de Vries, die namens dit college als advocaat-gemachtigde optreedt, komt met een BTW-percentage van 21% neer op € 2.259,68, plus de proceskosten ter zitting ter hoogte van € 437,50 (dat is 0,5 punt tegen wegingsfactor 1, tegen een tarief per punt van € 875 en 1 punt wegens de samenhang van beide zaken). Dit komt afgerond neer op een totaalbedrag van € 2.697. Verder stelt de rechtbank vast dat de brieven waarin de colleges van burgemeester en wethouders van Zwijndrecht en Dordrecht hebben aangekondigd dat zij zich niet ter zitting laten vertegenwoordigen tevens kwalificeren als verweerschriften, omdat de colleges daarin uiteen hebben gezet dat en waarom zij zich op het standpunt stellen dat [opposant] misbruik van recht maakt. De rechtbank zal met toepassing van artikel 2, derde lid, van het Bpb daarvoor de forfaitaire kosten toerekenen als bedoeld onder de kop beroep in de bijlage bij het Bpb. Voor het college van Zwijndrecht komt dit in de zaken ROT 22/801, ROT 22/5208, ROT 22/5209, ROT 22/5480, ROT 22/5593, ROT 23/1268, ROT 23/5517 en ROT 23/5519 neer op een bedrag van afgerond € 1.312 (1 punt tegen wegingsfactor 1, tegen een tarief per punt van € 875 en een wegingsfactor van 1,5 wegens samenhang van deze acht zaken). Voor het college van Dordrecht komt dit voor de zaken ROT 23/1269 en ROT 23/5108 neer op een bedrag van € 875 (1 punt tegen wegingsfactor 1, tegen een tarief per punt van € 875). Tot slot stelt de rechtbank vast dat de advocaat-gemachtigde van JRR, mr. S Scheiman, in de zaak ROT 23/1292 een verweerschrift heeft ingediend nadat [opposant] verzet had gedaan. In die zaak zal de rechtbank [opposant] daarom ook veroordelen in de proceskosten tot een bedrag van € 875. Dit betekent dat [opposant] in totaal een bedrag aan proceskostenvergoeding is verschuldigd van € 5.759.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart alle verzetten niet-ontvankelijk;
- wijst de verzoeken om schadevergoeding af;
- bepaalt dat [opposant] aan het college van burgemeester en wethouders van Capelle aan den IJssel een proceskostenvergoeding is verschuldigd van € 2.697;
- bepaalt dat [opposant] aan het college van burgemeester en wethouders van Zwijndrecht een proceskostenvergoeding is verschuldigd van € 1.312;
- bepaalt dat [opposant] aan het college van burgemeester en wethouders van Dordrecht een proceskostenvergoeding is verschuldigd van € 875;
- bepaalt dat [opposant] aan JRR een proceskostenvergoeding is verschuldigd van € 875.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Bedee, voorzitter, mr. E.M.M. Kettenis-de Bruin en mr. B. Oonincx, leden, in aanwezigheid van mr. R. Stijnen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 14 november 2024.
De griffier en de voorzitter zijn verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.