Ook het verzoek van [naam verzoeker] om de president van de rechtbank Rotterdam te horen in deze wrakingsprocedure wordt afgewezen. Voor zover dit verzoek is gegrond op het beginsel van hoor en wederhoor geldt dat de president niet betrokken is bij de procedures. Voor zover het verzoek moet worden opgevat als het horen van de president als (deskundige) getuige over de Persrichtlijn wordt het afgewezen, omdat de wrakingskamer – voor zover de Persrichtlijn uitleg behoeft – zich zelfstandig over de Persrichtlijn een oordeel kan en moet vormen.
3.6
Op grond van artikel 8:18 van de Awb wordt een wrakingsverzoek behandeld door een meervoudige kamer waarin de rechter wiens wraking is verzocht, geen zitting heeft. Naar vaste rechtspraak wordt deze bepaling zo uitgelegd, dat de wetgever de beslissing heeft opgedragen aan een meervoudige kamer van het gerecht waar de gewraakte rechter werkzaam is. Dit uitgangspunt is ook neergelegd met name de artikelen 5.2 en 5.8 van het wrakingsprotocol van de rechtbank Rotterdam. In artikel 5.8 van het wrakingsprotocol is als uitgangspunt opgenomen dat een wrakingsverzoek dat wordt gedaan op een zitting wordt behandeld op de locatie waar de zitting heeft plaatsgevonden. Nu [naam verzoeker] op de zitting van 14 februari 2020 te Rechtbank Rotterdam de rechter heeft gewraakt, dient het wrakingsverzoek dan ook door de wrakingskamer van deze rechtbank te worden behandeld. Er is geen wettelijke dan wel een andere grondslag voor een verwijzing naar een andere rechtbank.
3.7
Nu het verwijzingsverzoek en het verzoek tot het horen van de rechter en de president van de rechtbank door de wrakingskamer zijn afgewezen, is de voorwaarde waaronder [naam verzoeker] de wraking van de rechters van de wrakingskamer heeft verzocht, vervuld.
het verzoek jegens de wrakingskamer
3.8
Uitgangspunt is dat een gewraakte rechter in het algemeen geen recht mag spreken in – kort gezegd – zijn eigen zaak en dat in verband daarmee een verzoek tot wraking behoort te worden behandeld door een meervoudige kamer waarin de rechter van wie wraking is verzocht, geen zitting heeft. Onder bepaalde omstandigheden kan een verzoek tot wraking van een of meer van haar leden door dezelfde wrakingskamer wegens evident misbruik van recht buiten behandeling worden gelaten zonder dat de zaak in handen van een andere wrakingskamer wordt gesteld. In dit verband wijst de wrakingskamer op het arrest van de Hoge Raad van 25 september 2018 (ECLI:NL:HR:2018:1770). Van evident misbruik van recht is sprake indien het wrakingsverzoek in redelijkheid niet anders kan worden verstaan dan als de aanwending van de bevoegdheid tot wraking voor een ander doel dan waarvoor deze is gegeven. 3.9
De wrakingskamer is van oordeel dat hiervan sprake is. Het wrakingsverzoek is niet gegrond op mogelijk gedrag van een of meer leden van de wrakingskamer, maar op twee door de wrakingskamer, ten tijde van het indienen van het verzoek, nog te nemen procesbeslissingen. De Hoge Raad heeft in het hierboven aangehaalde arrest daarover het volgende geoordeeld:
“Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen in strafzaken brengt mee dat een rechterlijke (tussen)beslissing als zodanig nimmer grond kan vormen voor wraking: wraking is geen verkapt rechtsmiddel. Het gerecht dat over het wrakingsverzoek moet oordelen (de wrakingskamer) komt geen oordeel toe over de juistheid van de (tussen)beslissing noch over het verzuim te beslissen. Dat oordeel is voorbehouden aan de rechter die in geval van de aanwending van een rechtsmiddel belast is met de behandeling van de zaak. Wat betreft de motivering van de (tussen)beslissing geldt evenzeer dat het gesloten stelsel van rechtsmiddelen zich ertegen verzet dat die motivering grond kan vormen voor wraking, ook indien het gaat om een door de wrakingskamer onjuist, onbegrijpelijk, gebrekkig of te summier geachte motivering of om het ontbreken van een motivering. Dit is uitsluitend anders indien de motivering van de (tussen)beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten – bijvoorbeeld door de in de motivering gebezigde bewoordingen – niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven”
Ook in wrakingszaken is sprake van een gesloten stelsel van rechtsmiddelen, immers: artikel 8:18, vijfde lid, van de Awb bepaalt dat tegen de beslissing van de wrakingskamer geen rechtsmiddel openstaat.
3.1
[naam verzoeker] wendt het middel van wraking aan als rechtsmiddel tegen een hem onwelgevallige beslissing, die nog moest worden genomen – en gemotiveerd – ten tijde van de indiening van het verzoek. Onder die omstandigheden is sprake van misbruik van het wrakingsinstrument en kan de wrakingskamer in deze samenstelling het verzoek zelf afdoen.
3.11
De enkele omstandigheid dat de wrakingskamer het verzoek om de rechter en de president te horen en het verwijzingsverzoek heeft afgewezen kan niet leiden tot de conclusie dat de wrakingskamer vooringenomen zou zijn. [naam verzoeker] heeft geen bijkomende omstandigheden aangevoerd die ertoe zouden moeten leiden dat er anders moet worden geoordeeld. Het wrakingsverzoek tegen de wrakingskamer wordt dan ook buiten behandeling gesteld.
het verzoek jegens de rechter
3.12
Wraking is een middel ter verzekering van de onpartijdigheid van de rechter. Bij de beoordeling van een verzoek tot wraking dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens [naam verzoeker] een vooringenomenheid koestert, althans dat de door [naam verzoeker] geuite vrees voor vooringenomenheid van de rechter door objectieve factoren gerechtvaardigd is.
3.13
Te onderzoeken staat of de aangevoerde omstandigheden, voor zover aannemelijk geworden, een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de door [naam verzoeker] geuite vrees dat de rechter jegens hem een vooringenomenheid koestert - objectief - gerechtvaardigd is. Hierbij is de opvatting van [naam verzoeker] van belang, maar is deze niet doorslaggevend.
de eerste, vierde en vijfde wrakingsgrond
3.14
Vooropgesteld moet worden dat de behandelend rechter de regie voert over de zaken die aan hem worden voorgelegd. De behandelend rechter bepaalt het verloop en de voortgang van de zitting en de wijze van behandeling. De behandelend rechter heeft daarbij ook de bevoegdheid om te beslissen over het al dan niet toestaan om opnamen te maken tijdens de zitting.
De wrakingskamer beoordeelt niet of de rechter een juiste beslissing heeft genomen. Zij beoordeelt, het in rechtsoverweging 3.9 geciteerde kader indachtig, slechts of deze beslissing zodanig onbegrijpelijk is, dat deze moet zijn ingegeven door vooringenomenheid.
Daarvan is in deze zaak geen sprake. De rechter heeft verwezen naar bepalingen uit de Persrichtlijn en heeft deze toegepast op een niet onbegrijpelijke wijze. Of er in een andere rechtbank andere beslissingen worden genomen, doet niet ter zake, omdat de rechter niet gebonden is aan beslissingen die in andere rechtbanken worden genomen. Of in een andere rechtbank opnames worden gemaakt door de aldaar behandeld rechter zelf, doet om die reden evenmin ter zake.
de tweede, zesde en zevende wrakingsgrond
3.15
De wrakingskamer is van oordeel dat deze wrakingsgronden niet tot gegrondverklaring van de wraking kunnen leiden, aangezien deze gronden onvoldoende zijn onderbouwd. In het proces-verbaal is geen enkel aanknopingspunt te vinden voor het standpunt van [naam verzoeker] dat de rechter heeft aangenomen dat hij te kwader trouw is. Voorts ziet de rechtbank geen verband tussen de twee genoemde aansprakelijkheidsprocedures en de onpartijdigheid van de rechter.
3.16
Mr. [naam] , rechter in dit gerecht, is inderdaad gehuwd met een voormalig directeur van bureau jeugdzorg. De wrakingskamer ziet echter niet in wat deze omstandigheid te maken heeft met de rechter of waarom die omstandigheid een aanwijzing zou kunnen vormen voor een gebrek aan onpartijdigheid van de rechter of een gerechtvaardigde vrees voor vooringenomenheid van de rechter.
3.17
Ook al zou de rechter [naam verzoeker] ter zitting niet hebben laten uitpraten, dan nog kan dit geen wrakingsgrond opleveren. Uit het proces-verbaal van de zitting van 14 februari 2020 is immers gebleken dat alle wrakingsgronden die [naam verzoeker] ter zitting heeft aangevoerd zijn opgenomen. Blijkens het proces-verbaal verviel [naam verzoeker] in herhaling, zodat de rechter heeft aangegeven de verdere behandeling te schorsen en [naam verzoeker] heeft verzocht om verdere opmerkingen voor zich te houden. Bovendien is [naam verzoeker] niet in zijn belangen geschaad, aangezien hij direct na de zitting zijn wrakingsgronden heeft aangevuld en deze per brief aan de Centrale balie heeft overhandigd. Van enige partijdigheid of vooringenomenheid is ook hier geen sprake.
3.18
De vraag of de rechter het dossier kent, een conclusie die [naam verzoeker] trekt uit het feit dat de rechter zijn boek niet heeft gelezen en niet op de hoogte zou zijn van diverse verzoeken om gesprekken met de president te voeren, vormt in het algemeen geen aanwijzing voor een gebrek aan onpartijdigheid of een gerechtvaardigde vrees voor vooringenomenheid van de rechter, wat er ook zij van de stellingen van [naam verzoeker] op dit punt.