ECLI:NL:RBDHA:2016:86
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van beroep tegen niet tijdig nemen van besluiten door de minister van Veiligheid en Justitie
Op 7 januari 2016 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen een eiser en de minister van Veiligheid en Justitie. Eiser had beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van vier besluiten door de minister, die betrekking hadden op verzoeken van eiser met betrekking tot zijn dochter. Eiser had de minister verzocht om vaststelling van omgang, teruggeleiding naar Nederland en een informatieregeling. De minister had echter geen besluiten genomen, wat eiser deed aanvoelen dat er dwangsommen verbeurd waren.
De rechtbank overwoog dat de minister niet bevoegd was om op de verzoeken van eiser te beslissen, aangezien deze verzoeken niet binnen de bevoegdheid van de Nederlandse Centrale Autoriteit vielen. De rechtbank stelde vast dat het niet tijdig nemen van een besluit niet gelijkgesteld kan worden met een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat er geen juridische status of verplichting voor de minister bestond. Hierdoor was het beroep van eiser niet-ontvankelijk.
De rechtbank concludeerde dat er geen proceskostenveroordeling kon plaatsvinden en dat de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing was op de verzoeken van eiser. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op dezelfde dag, en eiser werd gewezen op de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.