ECLI:NL:RBROT:2023:7145

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 juli 2023
Publicatiedatum
11 augustus 2023
Zaaknummer
660723 / HA RK 23-619 en 660787 / HA RK 23-623 en 660794 / HA RK 23-624
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing op verzoeken tot wraking van rechters in bestuursrechtelijke zaken

Op 13 juli 2023 heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan op vijf wrakingsverzoeken van een verzoeker. De verzoeker had de wraking aangevraagd van rechters die weigerden zijn bestuursrechtelijke beroepschriften in behandeling te nemen. De wrakingskamer oordeelde dat het eerste verzoek te laat was ingediend, aangezien de weigering om het beroepschrift in behandeling te nemen op 15 mei 2023 aan verzoeker was meegedeeld, terwijl het wrakingsverzoek pas op 20 juni 2023 werd ingediend. De wrakingskamer verklaarde verzoeker niet-ontvankelijk in dit verzoek.

Het tweede verzoek tot wraking was gebaseerd op een brief van de plaatsvervangend president van de rechtbank, maar de wrakingskamer kon niet vaststellen of dit verzoek gericht was tegen een rechter die de zaak daadwerkelijk had behandeld. Ook dit verzoek werd afgewezen.

Het derde verzoek werd afgewezen omdat de wrakingskamer oordeelde dat de aangevoerde gronden niet de hoge drempel voor toewijzing van een wrakingsverzoek haalden. De wrakingskamer merkte op dat de motivering van de beslissing niet duidde op een onpartijdige houding van de rechters.

De verzoeken tot wraking van de voorzitter van de wrakingskamer en de rechters van de wrakingskamer werden buiten behandeling gelaten wegens evident misbruik van recht. De rechtbank concludeerde dat de verzoeker het middel van wraking misbruikte en dat een volgend verzoek tot wraking in deze zaken niet meer in behandeling zal worden genomen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Wrakingskamer
Zaak- / rekestnummers:
C/10/660723 / HA RK 23-619 en C/10/660787 / HA RK 23-623 en C/10/660794 / HA RK 23-624
Beslissing van 13 juli 2023
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op de vijf verzoeken van:
[naam verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: verzoeker,
strekkende tot
(1) de wraking van
de rechter die heeft geweigerd het beroepschrift van verzoeker tegen zeven fictieve besluiten van de Sociale Dienst Drechtsteden in behandeling te nemen(zaak-/ rekestnummer C/10/660723 / HA RK 23-619),
(2) de wraking van
de rechter die heeft geweigerd het beroepschrift van 1 december 2021 en zijn aanvullend beroepschrift van 3 oktober 2022 in behandeling te nemen(zaak-/ rekestnummer C/10/660787 / HA RK 23-623)
(3) de wraking van
de rechter(s) die heeft/hebben geweigerd twee beroepschriften van verzoeker tegen de weigering van twee gemeenten te beslissen op twee AVG-verzoeken van verzoeker in behandeling te nemen(zaak-/rekestnummer C/10/660794 / HA RK 23624).
(4) de wraking van
de voorzitter van deze wrakingskamer
en
(5) de wraking van
de rechters van deze wrakingskamer.

1.De procedures

Ten aanzien van de eerste drie wrakingsprocedures:
1.1.
Bij brief van de griffier van 21 maart 2023 is aan verzoeker onder meer meegedeeld:
“…….
Met deze brief bericht ik u dat de rechtbank in beginsel geen zaak meer zal aanleggen wanneer u een beroep doet op betalingsonmacht inzake het verschuldigde griffierecht. Ik leg u hierna uit waarom de rechtbank tot deze maatregel overgaat.
Al zeer vaak is de bestuursrechter tot het oordeel gekomen dat u stelselmatig misbruik maakt van recht met uw vele ingediende beroepen. Te denken valt aan het stelselmatig instellen van beroepen (wegens niet tijdig beslissen) in zaken waarin u steeds ontkent dat een besluit is bekendgemaakt, in zaken waarin u grote hoeveelheid documenten opvraagt zonder dat u daarbij een te honoreren belang heeft en in zaken waarin u om bijzondere bijstand verzoekt met het oog op de kosten van de vele procedures die u voert. Al deze stelselmatige beroepen duiden op misbruik van recht, zo heeft de bestuursrechter zeer dikwijls geoordeeld.
Dit heeft u er niet van weerhouden om steeds opnieuw beroepschriften in te dienen die wederom getuigden van kwader trouw van uw kant. In de meeste gevallen doet u daarbij een beroep op betalingsonmacht. Zoals u weet beoordeelt de bestuursrechter ambtshalve of sprake is van misbruik van recht, dit temeer indien veelvuldig beroep wordt gedaan op betalingsonmacht.
De rechtbank zal voortaan uw beroepschriften waarbij u beroep doet op betalingsonmacht screenen op misbruik van recht. Indien er geen sterke indicaties zijn dat geen sprake is van misbruik van recht, zal geen zaak meer worden aangelegd. Dit betekent dat de rechtbank in die gevallen handelt alsof u geen rechtsmiddel heeft ingesteld.
De rechtbank ziet zich genoodzaakt om op deze wijze paal en perk te stellen aan de wijze waarop u al jarenlang de rechtspraak structureel belast met zaken die niet thuishoren bij de rechter.
Van rechtsweigering is overigens geen sprake. U kunt immers gewoon beroepszaken indienen, mits u daarbij geen beroep doet op betalingsonmacht of (in het geval u wel een beroep daarop doet) een zaak voorshands geen misbruik van recht oplevert.
…….”
1.2.
Bij brief van 19 april 2023 heeft de plaatsvervangend president van deze rechtbank aan verzoeker onder meer meegedeeld:
“…….
Op 12 april 2023 heeft u per e-mail twee brieven gericht aan de president van de rechtbank. Ik heb uw brieven aangemerkt als klacht in de zin van de klachtenregeling van de rechtbank Rotterdam.
U schrijft in uw brieven dat u zich niet kunt verenigen met de inhoud van de brieven van de rechtbank d.d. 21 maart 2023 en 4 april 2023. Hoewel u schrijft een kopie van die desbetreffende brieven bij te voegen, ontbreken deze bijlagen bij uw bericht. Ik ga er vanuit dat u de brieven bedoelt die de griffier u in opdracht van de behandelend bestuursrechter heeft toegezonden. De brieven houden verband met door u ingediende zaken bij het team Bestuursrecht en de beslissingen die de bestuursrechter daaromtrent heeft genomen.
Hierover het volgende.
Feitelijk vraagt u aan het gerechtsbestuur om te toetsen of deze brieven met een inhoud die is gestoeld op een rechterlijk oordeel, rechtmatig aan u zijn verzonden. Zoals u weet is dit niet mogelijk aangezien [het] dan zou treden in het rechterlijk domein. Uw brieven van 12 april 2023 neem ik dan ook niet in behandeling.
…….”
Ten aanzien van het eerste verzoek voorts:
1.3.
Op 10 mei 2023 heeft verzoeker een beroepschrift ingediend tegen zeven fictieve besluiten van Sociale Dienst Drechtsteden. In het beroepschrift verzoekt verzoeker het griffierecht op nihil te stellen, dan wel uitstel te verlenen dan wel het griffierecht te verlagen.
1.4.
Bij brief van de griffier van 15 mei 2023 is aan verzoeker onder meer meegedeeld:
“…….
De rechtbank heeft op 10 mei 2023 stukken van u ontvangen inzake niet tijdig beslissen op zeven verzoeken. De rechtbank legt hiervan geen zaken aan. Ik verwijs hiervoor naar mijn eerdere brieven aan u.
…….”
Ten aanzien van het tweede verzoek voorts:
1.5.
Op 1 december 2021 heeft verzoeker een beroepschrift ingediend tegen het besluit van het Drechtstedenbestuur van 24 november 2021. Op 3 oktober 2022 heeft verzoeker een aanvullend beroepschrift ingediend. In het beroepschrift en in het aanvullend beroepschrift verzoekt verzoeker het griffierecht op nihil te stellen, dan wel uitstel te verlenen dan wel het griffierecht te verlagen.
1.6.
Bij brief van de plaatsvervangend president van 19 juni 2023 is aan verzoeker onder meer meegedeeld:
“……
De door u genoemde zaak is op 5 oktober 2021 afgedaan.
…….”
Ten aanzien van het derde verzoek voorts:
1.7.
Op 16 juni 2023 heeft verzoeker twee beroepschriften ingediend tegen fictieve besluiten van het Drechtstedenbestuur respectievelijk de gemeente [woonplaats] . In deze beroepschriften verzoekt verzoeker het griffierecht op nihil te stellen, dan wel uitstel te verlenen dan wel het griffierecht te verlagen.
Bij brief van de griffier van 19 juni 2023 is aan verzoeker onder meer meegedeeld:
“…….
De rechtbank legt geen beroepszaken aan van de door u op 16 juni 2023 digitaal ingediende beroepschriften.
…….”
Ten aanzien van de eerste drie verzoeken voorts:
1.8.
Het verloop van de eerste drie wrakingsprocedures blijkt verder uit:
  • het e-mailbericht van verzoeker aan de wrakingskamer van 27 juni 2023;
  • de brief van 29 juni 2023 van de voorzitters van de teams bestuursrecht 1 en 2 in deze rechtbank aan de wrakingskamer.
Ten aanzien van alle verzoeken voorts:
1.9.
Bij de mondelinge behandeling van de wrakingsverzoeken op 30 juni 2023 is verzoeker verschenen. De hiervoor genoemde teamvoorzitters – door de wrakingskamer als informanten uitgenodigd voor de mondelinge behandeling – hebben in hun brief meegedeeld niet te zullen verschijnen.
1.10.
Tijdens de mondelinge behandeling van de wrakingsverzoeken heeft verzoeker de voorzitter van de wrakingskamer gewraakt.
1.11.
Behalve van de hiervoor genoemde stukken heeft de wrakingskamer voorts nog kennis genomen van het e-mailbericht van verzoeker van 10 juli 2023, waarin hij wraking verzoekt van de rechters van de wrakingskamer en waarin hij zijn verzoek tot wraking van de voorzitter van de wrakingskamer nader onderbouwt.

2.De beoordeling van de wrakingsverzoeken

2.1.
het verzoek tot wraking van de voorzitter van de wrakingskamer (het vierde verzoek)
2.1.1.
Tijdens de mondelinge behandeling van de wrakingverzoeken op 30 juni 2023 heeft verzoeker de voorzitter van de wrakingskamer gewraakt.
2.1.2.
De wrakingskamer laat dit wrakingsverzoek buiten behandeling omdat dit een verzoek tot wraking van één van de leden van de wrakingskamer betreft en er naar haar oordeel sprake is van evident misbruik van recht.
2.1.3.
Tijdens de mondelinge behandeling is het volgende voorgevallen:
“…….
De voorzitter:
Ik zie dat u uw telefoon bedient. Staat die wel uit?
Verzoeker:
Nee.
De voorzitter:
Wilt u die uitzetten?
Verzoeker:
Waarom?
De voorzitter:
Omdat ik dat vraag. Ik mag een ordemaatregel nemen.
Verzoeker:
Dat mag u. Fijn voor u. Dat ga ik niet doen.
De voorzitter:
Dan is de zitting hierbij afgelopen voor u.
Verzoeker:
Dan wraak ik u. Dat is een onzinnige ordemaatregel.
De voorzitter:
Zou u de zaal willen verlaten?
Verzoeker:
Ik heb u gewraakt. Ik ga naar huis.
…….”
2.1.4.
Uit deze gang van zaken volgt dat verzoeker het middel van wraking heeft aangewend teneinde te bewerkstelligen dat hij – in weerwil van de door de voorzitter genomen ordemaatregel dat verzoeker zijn telefoon diende uit te schakelen – zijn telefoon niet hoefde uit te schakelen. De door de voorzitter genomen ordemaatregel getuigt niet van vooringenomenheid en is in lijn met de huisregels van de rechtbank dat tijdens zittingen geen beeld- en geluidsopnamen mogen worden gemaakt, anders dan met uitdrukkelijke voorafgaande toestemming van de rechter. Het staat een voorzittend rechter vrij de maatregelen te nemen die hij nodig acht om dergelijke opnames te voorkomen.
2.1.5.
De wrakingskamer is ambtshalve bekend met het standpunt van verzoeker dat hij als burgerjournalist gerechtigd zou zijn om te allen tijde opnamen te maken van zittingen. Vanuit de rechtbank is verzoeker reeds talloze malen kenbaar gemaakt en uitgelegd dat dit standpunt niet juist is en dat hij niet voor erkenning als journalist in aanmerking komt. Zelfs als dat zo zou zijn, geldt nog altijd het vereiste van uitdrukkelijke en voorafgaande toestemming van de voorzittende rechter, die immers degene is die verantwoordelijk is voor de orde in zaal.
2.1.6.
In zijn e-mailbericht van 10 juli 2023 te 19.14 uur heeft verzoeker zijn verzoek tot wraking van de voorzitter van de wrakingskamer nog nader onderbouwd. De wet schrijft echter voor dat alle omstandigheden tegelijk worden aangevoerd om zo onnodige vertraging te voorkomen. Nieuwe omstandigheden worden alleen in de beoordeling betrokken als deze pas na indiening van het verzoek aan verzoeker bekend zijn geworden. De door verzoeker aangevoerde nadere gronden waren hem echter al ten tijde van het doen van het verzoek bekend. Deze later aangevoerde gronden worden daarom niet in de beoordeling betrokken.
2.2.
Het verzoek tot wraking van de rechters van de wrakingskamer (het vijfde verzoek)
2.2.1.
De wrakingskamer laat ook dit wrakingsverzoek buiten behandeling, omdat dit een verzoek tot wraking van de wrakingskamer betreft en er naar haar oordeel sprake is van evident misbruik van recht. Dat verzoeker ontevreden is over een door hem zelf veroorzaakte gang van zaken, levert nog geen begin van een vermoeden van een schijn van partijdigheid op van de wrakingskamer. Verzoeker heeft bij het verlaten van de zittingzaal verklaard naar huis te gaan. Waarom hij dan toch nog zou mogen verwachten dat de wrakingskamer er rekening mee hield dat hij op de gang zou blijven zitten in afwachting van haar berichten, is de wrakingskamer een volstrekt raadsel.
2.3.
het eerste verzoek
2.3.1.
Aan de orde is de vraag of het wrakingsverzoek tijdig is gedaan, namelijk zodra de feiten en omstandigheden waarop het wrakingsverzoek is gegrond aan verzoeker bekend waren geworden – zoals artikel 8:16 lid 1 van de Algemene wet bestuursrecht vereist.
2.3.2.
De wrakingskamer is van oordeel dat dit niet het geval is. Verzoeker baseert zijn wrakingsverzoek op de weigering van de rechter zijn beroepschrift tegen zeven fictieve besluiten van Sociale Dienst Drechtsteden in behandeling te nemen. Die omstandigheid is verzoeker meegedeeld bij brief van de griffier van 15 mei 2023.
2.3.3.
Het is vaste jurisprudentie dat de zinsnede “zodra de feiten en omstandigheden bekend zijn geworden” betekent dat een wrakingsverzoek moet worden gedaan onmiddellijk nadat de feitelijke grond tot wraking bekend is geworden, waarbij een korte tijd voor beraad acceptabel is.
2.3.4.
In dit geval is die termijn ruimschoots overschreden. De gewraakte weigering tot in behandeling nemen van het beroepschrift is immers aan verzoeker meegedeeld bij brief van 15 mei 2023, terwijl het verzoek tot wraking pas is ingediend op 20 juni 2023.
2.3.5.
Verzoeker heeft toegelicht dat hij het verzoek niet eerder heeft ingediend, omdat de naam van de rechter die de weigering deed niet bekend was en omdat hij eerst een klacht heeft ingediend bij de president van de rechtbank. Naar het oordeel van de wrakingskamer had echter ook onder de genoemde omstandigheden van verzoeker mogen worden verwacht dat hij het verzoek tot wraking uiterlijk binnen enkele dagen na ontvangst van de brief van 15 mei 2023, maar in elk geval na die van de brief van de plaatsvervangend president van 26 mei 2023, waarin hem is medegedeeld dat over de weigering niet geklaagd kan worden, zou doen. Indiening van het verzoek na ruim een maand dan wel na bijna vier weken is geen indiening meer “zodra de feiten of omstandigheden bekend zijn geworden”. Het verzoek is dus te laat gedaan.
2.3.6.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat verzoeker niet-ontvankelijk moet worden verklaard in het wrakingsverzoek.
2.4.
het tweede verzoek
2.4.1.
Het wrakingsverzoek is gebaseerd op de hiervoor geciteerde mededeling van de plaatsvervangend president in haar brief van 19 juni 2023 aan verzoeker.
2.4.2.
Verzoeker wraakt de rechter op basis van de omstandigheid dat zijn beroepschrift en zijn aanvullend beroepschrift niet in behandeling worden genomen. Dit zou blijken uit de hiervoor geciteerde brief van de plaatsvervangend president, waarin wordt meegedeeld dat de zaak is afgedaan.
2.4.3.
De plaatsvervangend president is niet de rechter die het beroepschrift en het aanvullend beroepschrift van verzoeker in behandeling heeft, heeft gehad of heeft geweigerd te behandelen. Zij schreef haar brief aan verzoeker naar aanleiding van een klacht van verzoeker.
2.4.4.
De wrakingskamer had dan ook behoefte aan nadere toelichting van dit wrakingsverzoek van de zijde van verzoeker. Verzoeker heeft zichzelf echter de mogelijkheid tot toelichting van zijn wrakingsverzoek ter zitting van de wrakingskamer ontnomen door zich aldaar niet te conformeren aan een door de voorzitter genomen ordemaatregel.
2.4.5.
Nu de wrakingskamer niet kan vaststellen of het wrakingsverzoek is gericht tegen een rechter die de zaak van verzoeker behandelt, heeft behandeld of heeft geweigerd te behandelen, kan de wrakingskamer niet de ontvankelijkheid van het verzoek vaststellen. De oorzaak daarvoor ligt in het gedrag van verzoeker en daarom komt deze omstandigheid dan ook voor zijn rekening en risico. Verzoeker zal niet-ontvankelijk worden verklaard.
2.5.
het derde verzoek
2.5.1.
Het wrakingsverzoek is gebaseerd op de hiervoor geciteerde mededeling van de griffier in haar brief van 19 juni 2023 aan verzoeker.
2.5.2.
Op grond van artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht kan alleen de rechter die een zaak behandelt, worden gewraakt.
2.5.2.1. De wrakingskamer heeft al eerder geoordeeld dat het niet mogelijk is een wrakingsverzoek in te dienen als de griffier laat weten dat een partij niet wordt vrijgesteld van griffierecht of het griffierecht niet wordt verlaagd (ECLI:NL:RBROT:2023:2314). Immers, het griffierecht wordt zelfstandig door de griffier geheven en er is dan nog geen rechter die de zaak behandelt.
2.5.2.2. Daar voegt deze wrakingskamer echter wel het volgende aan toe. Wanneer griffierecht wordt geheven door de griffier en het griffierecht niet wordt voldaan, is het aan de rechter om te bepalen welke gevolgen daaraan worden verbonden: de niet-ontvankelijkverklaring van een eiser omdat het griffierecht niet is betaald, is immers een rechterlijke beslissing. De rechter kan, in voorkomende bijzondere gevallen, niet-ontvankelijkverklaring ook achterwege laten en een inhoudelijke uitspraak doen. Kortom, bij deze beslissingen van de griffier is er op enig moment een rechterlijke toets en ontstaat er dus geen vacuüm in de rechtsbescherming.
2.5.3.
In het geval waar verzoeker nu tegen ageert, liggen de kaarten echter anders.
2.5.3.1. Als zou moeten worden geoordeeld dat de beslissing om geen dossier aan te leggen een beslissing van de griffier is, dan ontstaat een vacuüm in de rechtsbescherming. In dat geval is het namelijk een niet-rechter de bindende en blijvende gevolgen verbindt en daarmee feitelijk de toegang tot de (bestuurs)rechter controleert. Dat is in strijd met de fundamenten van ons rechtsbestel.
2.5.3.2. De brief van 19 juni 2023 moet kennelijk worden gelezen in combinatie met de brief van 21 maart 2023. Hoewel deze brief is verzonden door de griffier, blijkt uit de brief van 29 juni 2023 van de teamvoorzitters bestuursrecht – beiden rechterlijk ambtenaar met rechtspraak belast –, dat sprake is van een beslissing die niet aan (een of) de griffier kan worden toegerekend, maar moet worden toegerekend aan de rechtbank, oftewel een of meer rechters.
2.5.3.3. In haar brief van 19 april 2023 heeft de plaatsvervangend president aan verzoeker meegedeeld dat zij de maatregel van de brief van 21 maart 2023 niet kan toetsen omdat die is gestoeld op een rechterlijk oordeel en zij niet kan treden in het rechterlijk domein. Dit standpunt komt de wrakingskamer juist voor.
2.5.3.4. Gelet op al deze omstandigheden merkt de rechtbank de brief van 19 juni 2023 aan als een beslissing genomen door een of meer met de zaak belaste rechters, te weten de beide teamvoorzitters bestuursrecht. Nu vaststaat dat nog geen uitspraak is gedaan in de zin van de artikelen 8:54, 8:66 en 8:67 Awb, terwijl niet gebleken is dat de beroepen zijn ingetrokken, gaat de wrakingskamer ervan uit dat de beroepen, hoewel (nog) niet voorzien van een administratienummer, aanhangig zijn. Daarmee is komt de wrakingskamer toe aan een inhoudelijke behandeling van het wrakingsverzoek.
2.5.4.
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid.
2.5.5.
Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen brengt mee dat een rechterlijke (tussen) beslissing als zodanig nimmer grond kan vormen voor wraking: wraking is geen verkapt rechtsmiddel. Het is niet aan de wrakingskamer om een oordeel te geven over de juistheid van de (tussen)beslissing of over een verzuim te beslissen. Dat oordeel is voorbehouden aan de rechter die in geval van de aanwending van een rechtsmiddel belast is met de behandeling van de zaak.
2.5.6.
Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen verzet zich er ook tegen dat de motivering van de (tussen)beslissing grond kan vormen voor wraking, ook als het gaat om een door de wrakingskamer onjuist, onbegrijpelijk, gebrekkig of te summier geachte motivering of om het ontbreken van een motivering. Dit is uitsluitend anders indien de motivering van de (tussen)beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten – bijvoorbeeld door de in de motivering gebezigde bewoordingen – niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven.
2.5.7.
De aangevoerde gronden halen deze hoge drempel niet. De motivering van de beslissing is verwoord in de brief van 21 maart 2023 van de griffier aan verzoeker. De stelling van verzoeker dat nimmer is aangetoond dat hij ten aanzien van zijn veelvuldig beroep op betalingsonmacht misbruik van recht maakt, vergt feitelijk onderzoek waarvoor de wrakingsprocedure zich niet leent.
2.5.8.
Uit de motivering van de beslissing blijkt niet dat verzoeker nooit meer enig beroepschrift kan indienen bij deze rechtbank. De brief wijst er alleen op dat hij betalingsonmacht met nieuwe feiten en omstandigheden en concreet dient te onderbouwen, waarbij verwacht mag worden dat hij de vele uitspraken die daarover in zaken van hem zijn gedaan, in acht neemt. Als dat het geval is, zal het beroep op betalingsonmacht opnieuw kunnen worden beoordeeld. Ook in geval hij het verschuldigde griffierecht voldoet, zal zijn beroepschrift in behandeling worden genomen.
2.6.
Het verzoek wordt daarom afgewezen.
Wrakingsverbod
2.7.
Verzoeker heeft in een kort tijdsbestek drie wrakingsverzoeken gedaan ten aanzien van vergelijkbare gevallen. Geen van de verzoeken wordt gehonoreerd. De wrakingskamer heeft ambtshalve wetenschap van de talrijke wrakingsverzoeken die verzoeker inmiddels in andere procedures heeft gedaan, waarbij ook herhaaldelijk misbruik van recht werd vastgesteld en een wrakingsverbod werd opgelegd. Daarenboven deinst verzoeker er niet voor terug om in zijn wrakingsverzoeken en de daarmee samenhangende correspondentie denigrerende en beledigende taal te gebruiken jegens de rechtbank als instituut en de mensen die er (al dan niet als rechter) werken. Herhaaldelijke maningen van de zijde van het bestuur van de rechtbank om dit gedrag te staken hebben geen wijziging in dit gedrag van verzoeker gebracht. Naar het oordeel van de wrakingskamer gebruikt verzoeker het middel van wraking op deze manier voor een ander doel dan waarvoor het is gegeven. Daarmee is sprake van misbruik. De rechtbank zal daarom bepalen dat een volgend verzoek tot wraking in deze drie zaken niet meer in behandeling zal worden genomen.

3.De beslissing

De rechtbank:
3.1.
laat het vierde en vijfde verzoek buiten behandeling;
3.2.
verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in het eerste en tweede verzoek;
3.3.
wijst het derde verzoek af;
3.4.
bepaalt dat een volgend wrakingsverzoek in de procedures met betrekking tot alle voormelde beroepschriften van verzoeker niet in behandeling zal worden genomen.
Deze beslissing is gegeven door mr. E. Rabbie, voorzitter, mr. A. Buizer en
mr. drs. J. van den Bos, rechters.
Bij afwezigheid van de voorzitter en de oudste rechter is deze beslissing door
mr. drs. J. van den Bos in het openbaar uitgesproken op 13 juli 2023 in
tegenwoordigheid van J.A. Faaij, griffier en door hen ondertekend.
de griffier de jongste rechter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.