In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 4 juli 2024 uitspraak gedaan in het verzet van een veelprocedeerder tegen een eerdere uitspraak van 28 november 2023. De opposant had beroepen ingesteld tegen het niet tijdig beslissen door het Dagelijks Bestuur van GR Sociaal op zijn verzoeken om bijzondere bijstand voor de kosten van rechtsbijstand. De rechtbank had deze beroepen niet-ontvankelijk verklaard, omdat de opposant het verschuldigde griffierecht niet had voldaan. In het verzet stelde de opposant dat hij gehoord had moeten worden en dat er sprake was van misbruik van recht door de rechtbank. De rechtbank oordeelde echter dat de grote hoeveelheid aanvragen en procedures van de opposant, in combinatie met eerdere oordelen over zijn procedeergedrag, leidde tot de conclusie dat er sprake was van misbruik van recht. De rechtbank bevestigde dat de opposant bij het aanbrengen van nieuwe zaken geen voorlopige ontheffing van het griffierecht meer zou krijgen. De rechtbank verwierp ook de stelling van de opposant dat hij recht had op vergoeding van verletkosten, omdat hij geen betaald werk verrichtte en niet had aangetoond dat hij inkomsten had misgelopen. De rechtbank concludeerde dat de gronden van het verzet niet slagen en verklaarde het verzet ongegrond, waardoor de eerdere uitspraak in stand bleef.