ECLI:NL:RBROT:2024:8333

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
4 juli 2024
Publicatiedatum
3 september 2024
Zaaknummer
ROT 23/5977, 23/5978, 23/5980, 23/5982, 23/5993, 23/5995 en 23/5996 V
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Verzet
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Misbruik van recht door veelprocedeerder leidt tot afwijzing van verzoek om bijzondere bijstand

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 4 juli 2024 uitspraak gedaan in het verzet van een veelprocedeerder tegen een eerdere uitspraak van 28 november 2023. De opposant had beroepen ingesteld tegen het niet tijdig beslissen door het Dagelijks Bestuur van GR Sociaal op zijn verzoeken om bijzondere bijstand voor de kosten van rechtsbijstand. De rechtbank had deze beroepen niet-ontvankelijk verklaard, omdat de opposant het verschuldigde griffierecht niet had voldaan. In het verzet stelde de opposant dat hij gehoord had moeten worden en dat er sprake was van misbruik van recht door de rechtbank. De rechtbank oordeelde echter dat de grote hoeveelheid aanvragen en procedures van de opposant, in combinatie met eerdere oordelen over zijn procedeergedrag, leidde tot de conclusie dat er sprake was van misbruik van recht. De rechtbank bevestigde dat de opposant bij het aanbrengen van nieuwe zaken geen voorlopige ontheffing van het griffierecht meer zou krijgen. De rechtbank verwierp ook de stelling van de opposant dat hij recht had op vergoeding van verletkosten, omdat hij geen betaald werk verrichtte en niet had aangetoond dat hij inkomsten had misgelopen. De rechtbank concludeerde dat de gronden van het verzet niet slagen en verklaarde het verzet ongegrond, waardoor de eerdere uitspraak in stand bleef.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummers: ROT 23/5977, 23/5978, 23/5980, 23/5982, 23/5993, 23/5995 en 23/5996 V

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 juli 2024 op het verzet van

[Naam] , te [Plaats] , opposant,

tegen de uitspraak van de rechtbank van 28 november 2023 in het geding tussen
opposant
en

het Dagelijks Bestuur van GR Sociaal.

Inleiding

Opposant heeft beroepen ingesteld tegen het niet tijdig beslissen door het Dagelijks Bestuur van GR Sociaal op zijn verzoeken om bijzondere bijstand voor de kosten van rechtsbijstand.
Met de uitspraak van 28 november 2023 heeft de rechtbank de beroepen niet-ontvankelijk verklaard.
Opposant heeft tegen deze uitspraak verzet gedaan.
De rechtbank heeft het verzet vervolgens op 23 mei 2024 op zitting behandeld. Opposant is verschenen. De gemachtigde van het Dagelijks Bestuur van GR Sociaal is, zonder bericht van afwezigheid, niet verschenen.

Beoordeling van het verzet

1. In deze verzetprocedure moet de rechtbank de vraag beantwoorden of met de uitspraak van 28 november 2023 de beroepen van opposant terecht zonder zitting zijn afgedaan, omdat zij tot het oordeel kwam dat de beroepen kennelijk niet-ontvankelijk waren. Dit betekent dat de beoordeling van de rechtbank in deze verzetprocedure beperkt is tot de vraag of terecht uitspraak is gedaan zonder opposant op zitting te horen.
2.
In de uitspraak waartegen verzet is gedaan heeft de rechtbank de beroepen vanwege niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk verklaard omdat opposant het verschuldigde griffierecht niet heeft voldaan. Aan opposant is geen ontheffing van betaling van het griffierecht verleend wegens misbruik van recht.
3. In verzet heeft opposant aangevoerd dat hij gehoord had moeten worden omdat geoordeeld is dat sprake is van misbruik van recht. Ook stelt hij dat de inzet van anonieme rechters in strijd is met de Grondwet en dat er sprake is van willekeur voor wat betreft het vrijstellen van griffierecht. Volgens opposant wordt zo voor hem het recht op toegang tot de rechter geblokkeerd. Opposant meent ook dat iedere zaak op zijn eigen merites moet worden beoordeeld en dat hij recht heeft op (vergoeding van) verletkosten. Opposant stelt verder dat het Dagelijks Bestuur van GR Sociaal hem opzettelijk op een verkeerd adres aanschrijft. Tot slot betoogt opposant dat de rechtbank zijn zeven beroepen wegens niet-tijdig beslissen oneigenlijk heeft samengevoegd.
4. In wat opposant heeft aangevoerd, ziet de rechtbank geen aanleiding anders te oordelen dan in de uitspraak van 28 november 2023.
4.1.
Gelet op de grote hoeveelheid aanvragen en procedures van opposant tegen het Dagelijks bestuur van GR Sociaal en andere instanties en de eerder gegeven oordelen van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) en de rechtbank over het procedeergedrag van opposant, is inmiddels het punt bereikt dat de rechtbank voorshands uitgaat van misbruik van recht door opposant, tenzij aanknopingspunten bestaan voor het tegendeel [1] . Dit betekent ook dat opposant bij het aanbrengen van nieuwe zaken in beginsel niet langer bij griffiersbrief een voorlopige ontheffing van het griffierecht wordt verleend.
4.2.
Opposant heeft op de zitting gesteld dat hij geen misbruik van recht maakt. Hij stelt belang te hebben bij de door hem ingestelde beroepen omdat hij wil dat het Dagelijks bestuur van GR Sociaal besluiten naar het door hem opgegeven post-/correspondentieadres ([adres A]) zendt en omdat hij aanspraak maakt op dwangsommen vanwege het niet tijdig beslissen op zijn aanvragen.
4.3.
De rechtbank heeft al eerder geoordeeld dat het Dagelijks bestuur van GR Sociaal poststukken, waaronder besluiten, mag verzenden naar het brp-adres van opposant ([adres B]). [2] Deze discussie is dus al in het nadeel van opposant beslist. Het opnieuw voorleggen aan de rechtbank van deze discussie vormt geen aanknopingspunt voor het oordeel dat eiser in dit geval geen misbruik van recht maakt. Dat geldt ook voor het verzoek om dwangsommen, wat juist een aanwijzing voor misbruik van recht oplevert.
5. Nu de wet voorziet in de mogelijkheid van vereenvoudigde afdoening van een zaak zonder het houden van een zitting, kan het betoog van opposant dat hij gehoord had moeten worden omdat de rechtbank geoordeeld heeft dat sprake is van misbruik van recht hem niet baten. Het betoog van opposant dat het in strijd is met de Grondwet om voorafgaand aan de uitspraak de naam van de rechter niet bekend te maken, slaagt evenmin. [3] Daar komt bij dat aan opposant in verzet wel de naam van de rechter is medegedeeld.
6. De stelling van opposant dat hij recht heeft op (vergoeding van) verletkosten kan de verzetrechter niet serieus nemen. Niet valt immers in te zien dat dit een grond kan opleveren voor het houden van een zitting, want eerst in verband met een zitting zouden zich eventueel dergelijke kosten kunnen voordoen. Het maken en vergoeden van die kosten kunnen – anders dan opposant veronderstelt – nimmer een rechtsgeldig doel op zichzelf zijn. Daarbij heeft de Afdeling eerder al geoordeeld dat opposant geen verletkosten heeft, omdat hij geen betaald werk verricht en hij niet heeft onderbouwd dat hij inkomsten is misgelopen. [4] Opposant heeft niets aangevoerd dat tot een ander oordeel zou kunnen leiden.
7. Ook de overige ter zitting aangevoerde gronden, waaronder het samenvoegen van beroepszaken, kunnen niet tot een ander oordeel leiden, alleen al omdat deze de beslissing om de beroepen zonder zitting af te doen niet raken.

Conclusie en gevolgen

8. De gronden van het verzet slagen niet. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding anders te oordelen dan in de uitspraak van 28 november 2023. Het verzet is ongegrond. Dat betekent dat de buiten-zittinguitspraak in stand blijft.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Lunenberg, rechter, in aanwezigheid van
mr.L. Stoelinga, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 4 juli 2024.
De griffier is verhinderd deze uitspraakte ondertekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen in de bodemzaak op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Uitspraak van de rechtbank van 17 mei 2019, ECLI:NL:RBROT:2019:4060.
2.Uitspraak van de rechtbank van 15 november 2022, ECLI:NL:RBROT:2022:10363.
3.Zie ook de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 18 januari 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:105.
4.Uitspraak van de Afdeling van 12 april 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1374.