Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Bewezenverklaring, bewijsvoering en strafoplegging
- zakelijk weergegeven - van [betrokkene 1] :
3.Juridisch kader
4.Beoordeling van het middel
5.Beslissing
9 oktober 2018.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 oktober 2018 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag. De verdachte, geboren in 1981, was veroordeeld voor belaging van de pleegouders van zijn zoon. Het Hof had hem een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden opgelegd, met bijzondere voorwaarden waaronder een contactverbod en een verbod op het plaatsen van negatieve berichten in de media over de pleegouders. De verdachte stelde beroep in cassatie in, waarbij hij betoogde dat de opgelegde bijzondere voorwaarden inbreuk maakten op zijn recht op vrijheid van meningsuiting zoals vastgelegd in artikel 10 van het EVRM.
De Hoge Raad herhaalde relevante overwegingen uit eerdere jurisprudentie en oordeelde dat de bijzondere voorwaarden die het gedrag van de verdachte betroffen, een voldoende toegankelijke en voorzienbare grondslag boden voor een beperking van het recht op vrijheid van meningsuiting. De Raad concludeerde dat de voorwaarden noodzakelijk waren ter bescherming van de rechten van anderen en ter voorkoming van strafbare handelingen. De Hoge Raad verwierp het beroep van de verdachte, waarmee de eerdere uitspraak van het Hof in stand bleef.
De zaak benadrukt de delicate balans tussen de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van slachtoffers van belaging en de vrijheid van meningsuiting van de dader. De Hoge Raad bevestigde dat bijzondere voorwaarden kunnen worden opgelegd die het gedrag van de veroordeelde betreffen, mits deze voldoen aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.