ECLI:NL:RBROT:2024:859

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 februari 2024
Publicatiedatum
12 februari 2024
Zaaknummer
ROT 23/5520 en 23/5521
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Vereenvoudigde behandeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroepen wegens misbruik van recht en betalingsonmacht

In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam, gedateerd 15 februari 2024, wordt geoordeeld over de beroepen van eiser tegen het niet tijdig beslissen door het Drechtstedenbestuur op zijn verzoeken om rechtsbijstand. Eiser had op 26 november 2022 en 19 januari 2023 verzoeken ingediend, maar de rechtbank oordeelt dat deze beroepen kennelijk niet-ontvankelijk zijn. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), dat de rechtbank in staat stelt om zonder zitting uitspraak te doen wanneer de beroepen kennelijk niet-ontvankelijk zijn.

Eiser heeft aangevoerd dat hij betalingsonmacht heeft en verzocht om ontheffing van de verplichting om het griffierecht te voldoen. De rechtbank oordeelt echter dat eiser misbruik maakt van recht door zijn vele verzoeken en procedures, en dat hij daarom geen aanspraak kan maken op ontheffing van het griffierecht. Het niet voldoen aan het griffierecht leidt tot verzuim, zoals bedoeld in artikel 8:41, zesde lid, van de Awb. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken waarin is geoordeeld dat eiser misbruik maakt van recht, en ziet geen aanleiding om daar nu anders over te oordelen.

De rechtbank concludeert dat de beroepen kennelijk niet-ontvankelijk zijn en er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. E.B.J. van Elden, rechter, in aanwezigheid van L.M. Arkenbout, griffier, en is openbaar uitgesproken op 15 februari 2024. Partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om verzet aan te tekenen tegen deze uitspraak binnen zes weken na verzending.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummers: ROT 23/5520 en 23/5521

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 februari 2024 in de zaak tussen

[Naam], uit [Plaats], eiser

en

het Drechtstedenbestuur, verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de rechtbank over de beroepen van eiser tegen het niet tijdig beslissen door verweerder op zijn verzoeken om rechtsbijstand van 26 november 2022 en 19 januari 2023.
1.1.
Omdat de beroepen kennelijk niet-ontvankelijk zijn, doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

Beoordeling door de rechtbank

2. Eiser heeft een beroep gedaan op betalingsonmacht en daarom verzocht te worden ontheven van de verplichting om het verschuldigde griffierecht te voldoen. Eiser heeft het griffierecht niet voldaan.
3. De rechtbank is van oordeel dat eiser misbruik maakt van recht en dat hij daarom geen aanspraak kan maken op ontheffing van de verplichting griffierecht te voldoen. Door geen griffierecht te voldoen is hij in verzuim als bedoeld in artikel 8:41, zesde lid, van de Awb. Dit betekent dat de beroepen niet-ontvankelijk moet worden verklaard. De rechtbank neemt hierbij het volgende in aanmerking. Veelvuldig heeft de bestuursrechter geoordeeld dat eiser misbruik maakt van recht met zijn vele verzoeken en procedures (recentelijk nog ECLI:NL:RVS:2023:4063). De rechtbank ziet geen aanleiding om daar nu anders over te oordelen.
4. De beroepen zijn daarom kennelijk niet-ontvankelijk.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.B.J. van Elden, rechter, in aanwezigheid van
L.M. Arkenbout, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 15 februari 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.