ECLI:NL:RBROT:2020:1993

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 maart 2020
Publicatiedatum
6 maart 2020
Zaaknummer
ROT 19/4690, ROT 19/4718, ROT 19/5415, ROT 19/6165, ROT 19/6274 en ROT 19/6275
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Vereenvoudigde behandeling
Rechters
  • J. Gans
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroepszaken wegens misbruik van recht in aanvragen om bijzondere bijstand

Op 9 maart 2020 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in zes beroepszaken van eiser tegen besluiten van het Drechtstedenbestuur. Eiser had in al deze zaken verzocht om ontheffing van de verplichting het griffierecht te voldoen. De griffier had eiser echter bericht dat hij niet voldeed aan de voorwaarden voor betalingsonmacht, omdat hij over een inkomen beschikte dat hoger was dan de beslagvrije voet. Eiser heeft uiteindelijk het griffierecht betaald, waardoor de beroepen niet niet-ontvankelijk verklaard konden worden op basis van het niet tijdig voldoen aan het griffierecht.

Desondanks oordeelde de rechtbank dat de zes beroepen kennelijk niet-ontvankelijk waren, omdat eiser zich schuldig maakte aan misbruik van recht. De rechtbank benadrukte dat zij bevoegd is om ambtshalve te beoordelen of er sprake is van misbruik van recht, vooral gezien de toegang tot de rechter. Eiser had in het verleden al veelvuldig procedures gevoerd, en de rechtbank had eerder geoordeeld dat er sprake was van misbruik van recht in vergelijkbare zaken.

De rechtbank concludeerde dat eiser in deze gevallen opnieuw misbruik maakte van recht, gezien het aantal procedures dat hij had aangespannen en de aard van zijn verzoeken om bijzondere bijstand. De rechtbank verklaarde alle beroepen niet-ontvankelijk en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling, omdat het Drechtstedenbestuur of het college geen kosten hadden gemaakt in deze procedures.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummers: ROT 19/4690, ROT 19/4718, ROT 19/5415, ROT 19/6165, ROT 19/6274 en ROT 19/6275
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 maart 2020 als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht in de zaak tussen

[Naam], te [Plaats],

gemachtigde: mr. M.S. Leeflang,
en

het Drechtstedenbestuur,

het college van burgemeester en wethouders van Capelle aan den IJssel(het college).

Procesverloop

Bij besluit van 30 augustus 2019 heeft het Drechtstedenbestuur het bezwaar van eiser tegen de brief van 23 mei 2019, waarbij een aanvraag om bijzondere bijstand voor kosten van griffierecht in een zaak van eiser tegen onder meer de stichting Haags Ambulatorium buiten behandeling is gesteld, ongegrond verklaard. Volgens het Drechtstedenbestuur heeft eiser niet alle noodzakelijke documentatie verstrekt. Daarbij is overwogen dat met de door eiser ingediende stukken, waaronder een dagvaarding uit 2017, niet duidelijk is waarom eerst in 2019 kosten van griffierecht in die procedure zijn opgekomen. Eiser heeft tegen het besluit van 30 augustus 2019 beroep ingesteld. Deze zaak is geregistreerd als ROT 19/4690.
Bij besluit van 5 september 2019 heeft het Drechtstedenbestuur het bezwaar van eiser tegen de brief van 16 juli 2019, waarbij een aanvraag om bijzondere bijstand voor kosten van griffierecht in een zaak van eiser tegen het Drechtstedenbestuur buiten behandeling is gesteld, ongegrond verklaard. Volgens het Drechtstedenbestuur heeft eiser niet alle noodzakelijke documentatie verstrekt. Daarbij is overwogen dat eiser niet heeft gereageerd op de vraag om welke procedure het gaat, zodat de noodzaak van de procedure niet kan worden vastgesteld. Eiser heeft tegen het besluit van 5 september 2019 beroep ingesteld. Deze zaak is geregistreerd als ROT 19/4718.
Bij besluit van 29 november 2019 heeft het Drechtstedenbestuur het bezwaar van eiser tegen de brief van 18 september 2019, waarbij een aanvraag om bijzondere bijstand voor kosten van griffierecht in een zaak van eiser in een advocatentuchtzaak buiten behandeling is gesteld, ongegrond verklaard. Volgens het Drechtstedenbestuur heeft eiser niet alle noodzakelijke documentatie verstrekt. Daarbij is overwogen dat uit de ingediende stukken de noodzaak tot het volgen van deze klachtprocedure niet blijkt, omdat er op 23 mei 2019 een uitspraak ten nadele van eiser is gedaan door de rechtbank Amsterdam en niet valt in te zien hoe een oordeel in de tuchtzaak tegen de advocaat van de wederpartij in die zaak nog van invloed kan zijn op de onderliggende zaak. Eiser heeft tegen het besluit van 29 november 2019 beroep ingesteld. Deze zaak is geregistreerd als ROT 19/6165.
Bij besluit van 2 december 2019 heeft het Drechtstedenbestuur het bezwaar van eiser tegen het besluit van 23 augustus 2019, waarbij een aanvraag om bijzondere bijstand voor kosten van griffierecht in een zaak van eiser tegen het Drechtstedenbestuur af te wijzen, ongegrond verklaard. Daarbij is overwogen dat de onderhavige bijzondere bijstand is verzocht in het kader van een beroepsprocedure die ziet op de weigering om aan eiser bijzondere bijstand te vertrekken voor kosten griffierecht in andere zaak. Omdat naar het oordeel van het Drechtstedenbestuur de noodzaak van de onderliggende procedure niet is komen vast te staan geldt dit evenzeer voor de noodzaak te procederen tegen die weigering. Eiser heeft tegen het besluit van 2 december 2019 beroep ingesteld. Deze zaak is geregistreerd als ROT 19/6274.
Bij besluit van 16 oktober 2019 heeft het college het bezwaar van eiser tegen het besluit van 11 juli 2019, waarbij het verzoek tot verstrekking gegevens van derden uit de basisregistratie personen – namelijk van de pleegouders en alle pleegkinderen van het pleeggezin waar eisers minderjarige zoon verblijft – is afgewezen, ongegrond verklaard. Daarbij is met overneming van het advies van de commissie bezwaarschriften overwogen dat geen van de in de artikelen 3.6 en 3.9 van de Wet basisregistratie personen (Wet brp) en artikel 41 van het Besluit basisregistratie personen (Besluit brp) opgenomen mogelijkheden tot verstrekking aan eiser zich voordoet. Het college heeft daarbij voorts overwogen dat geen dwangsom is verschuldigd wegens niet tijdig beslissen. Eiser heeft tegen het besluit van 16 oktober 2019 beroep ingesteld. Deze zaak is geregistreerd als ROT 19/5415.
Eiser heeft op 9 december 2019 beroep ingesteld wegens het niet tijdig nemen van een beslissing op bezwaar tegen het besluit van het college 11 juli 2019, waarbij het verzoek tot verstrekking gegevens van derden uit de basisregistratie personen – namelijk van twee opvolgende burgemeesters en een wethouder van de gemeente Capelle aan den IJssel – is afgewezen. Bij besluit van 20 december 2019 heeft het college het bezwaar ongegrond verklaard. Daarbij is met overneming van het advies van de commissie bezwaarschriften overwogen dat geen van de in de artikelen 3.6 en 3.9 van de Wet brp en artikel 41 van het Besluit brp opgenomen mogelijkheden tot verstrekking aan eiser van gegevens zich voordoet. Deze zaak is geregistreerd als ROT 19/6275.

Overwegingen

Inleiding
1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
2. De rechtbank stelt vast dat eiser in al deze beroepszaken – net als in al zijn andere eerdere procedures bij de rechtbank – heeft verzocht om ontheffing van de verplichting het griffierecht te voldoen. De griffier heeft eiser bericht dat hij niet voldoet aan de voorwaarden die worden gesteld aan betalingsonmacht omdat hij de beschikking heeft over een hoger inkomen dan de beslagvrije voet. Eiser heeft vervolgens binnen de aanvullende termijn die hem door de griffier is geboden alsnog het griffierecht betaald. Gelet hierop zijn de beroepen niet reeds niet-ontvankelijk vanwege het verzuim het griffierecht niet binnen de gestelde termijn te voldoen (artikel 8:41, zesde lid, van de Awb).
3. Niettemin is de rechtbank van oordeel dat deze zes beroepen kennelijk niet-ontvankelijk zijn omdat eiser zich schuldig maakt aan misbruik van recht. De rechtbank stelt daarbij voorop dat zij bevoegd is om zich ambtshalve te buigen over de vraag of in voorkomende gevallen misbruik is van recht, omdat die kwestie raakt aan de toegang tot de rechter (ECLI:NL:RVS:2018:291; ECLI:NL:RVS:2018:1636 en ECLI:NL:RVS:2018:4185). Voor deze ambtshalve beoordeling bestaat naar het oordeel van de rechtbank in het geval van eiser aanleiding omdat de rechtbank eerder het punt heeft bereikt dat zij bij volgende beroepen van eiser, behoudens aanwijzingen voor het tegendeel, uit zal gaan van misbruik van recht (ECLI:NL:RBROT:2019:4060).
De aanvragen om bijzondere bijstand
4. De Centrale Raad van Beroep heeft een groot aantal eerdere buitenbehandelingstellingen en afwijzingen door het Drechtstedenbestuur naar aanleiding van aanvragen van eiser om bijzondere bijstand in verband met kosten die voortvloeien uit het voeren van procedures in stand gelaten (ECLI:NL:CRVB:2018:2244; ECLI:NL:CRVB:2018:2247; ECLI:NL:CRVB:2018:2252; ECLI:NL:CRVB:2018:2253 en ECLI:NL:CRVB:2018:2254) en heeft hij in een aantal andere zaken geoordeeld dat rechtsmiddelen met betrekking tot dergelijke afgewezen aanvragen bij gebrek aan belang niet-ontvankelijk waren (ECLI:NL:CRVB:2018:2246; ECLI:NL:CRVB:2018:2248; ECLI:NL:CRVB:2018:2249 en ECLI:NL:CRVB:2018:2251).
5. Uit deze uitspraken kan minstgenomen worden afgeleid dat eiser veelvuldig verzoeken om bijzondere bijstand doet om kosten van griffierecht te kunnen voldoen in kansloze zaken. Bovendien heeft de rechtbank eerder geoordeeld dat sprake is van misbruik van recht in zaken waarin sprake is van verzoeken van eiser om bijzondere bijstand in de kosten van griffierecht (ECLI:NL:RBROT:2017:6919; ECLI:NL:RBROT:2018:3397 en ECLI:NL:RBROT:2019:6987). Voorts is de rechtbank eerder gebleken dat eiser vele verzoeken om openbaarmaking bij het Drechtstedenbestuur heeft ingediend om oneigenlijk redenen, namelijk vanwege de afwijzing van aanvragen om bijzondere bijstand (ECLI:NL:RBROT:2017:6917).
6. Inmiddels heeft de Centrale Raad van Beroep geoordeeld dat het aantal procedures dat een betrokkene voert in combinatie met andere omstandigheden met zich kan brengen dat de rechter tot het oordeel komt dat betrokkene misbruik maakt van recht (ECLI:NL:CRVB:2019:307). Een dergelijke situatie doet zich thans voor. Ambtshalve is de rechtbank bekend dat eiser tot op heden ongeveer 150 procedures bij rechterlijke instanties heeft gevoerd. Gelet op de in het procesverloop beschreven gang van zaken valt ook nu niet in te zien dat de procedures waarop de kosten zien noodzakelijk zijn. Daar komt bij dat de nadruk die eiser in deze procedures legt op het door hem gestelde recht om in bezwaar telefonisch gehoord te worden geen inzicht geeft in het belang dat hij stelt te hebben met zijn aanvragen.
De verzoeken om verstrekking gegevens van derden uit de basisregistratie personen
7. Het belang van eiser bij de verzoeken tot verstrekking gegevens van derden uit de basisregistratie personen en zijn beroepen tegen de door het college gehandhaafde weigeringen om die gegevens te verstrekken is gelegen in het volgende. Uit de stukken blijkt dat eiser de pleegouders en alle pleegkinderen die hebben verbleven in het pleeggezin van zijn minderjarige zoon Daniël (de minderjarige) wil oproepen als getuigen in een schadestaatprocedure tegen de pleegouders. Voorts wil eiser twee opvolgende burgemeesters en een wethouder van de gemeente Capelle aan den IJssel oproepen als getuigen met betrekking tot procedures over het gestelde onrechtmatig plaatsen en geplaatst houden van de minderjarige.
8. Zoals gezegd is de rechtbank bekend dat eiser tot op heden ongeveer 150 procedures bij rechterlijke instanties heeft gevoerd. Een groot aantal van die procedures is te herleiden tot de ontzetting van eiser uit het ouderlijk gezag van het kind, de plaatsing van het kind bij een pleeggezin en de rol van diverse instanties daarbij. Inmiddels is met betrekking tot deze procedures meermaals door de bestuursrechter geoordeeld dat sprake is van misbruik van recht (bijv. ECLI:NL:RVS:2017:3310; ECLI:NL:RVS:2018:3558 en ECLI:NL:RVS:2019:1653). De rechtbank ziet geen aanleiding om daar thans anders over te oordelen.
Slot
9. Alle beroepen zijn kennelijk niet-ontvankelijk.
10. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding, omdat niet is gebleken dat het Drechtstedenbestuur of het college in deze beroepsprocedures kosten hebben gemaakt.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Gans, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Stijnen, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 9 maart 2020.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan verzet worden gedaan bij de rechtbank. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.