ECLI:NL:RBROT:2023:4625

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 mei 2023
Publicatiedatum
5 juni 2023
Zaaknummer
ROT 20/3215 e.a.
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Verzet
Rechters
  • G.C.W. van der Feltz
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen eerdere uitspraken van de rechtbank wegens misbruik van recht door veelprocedeerder

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 3 mei 2023 uitspraak gedaan in een verzetprocedure van een veelprocedeerder, die eerder verzetten had ingediend tegen uitspraken van de rechtbank. De opposant, die in het verleden herhaaldelijk misbruik van recht heeft gemaakt, had verzet aangetekend tegen de niet-ontvankelijkverklaring van zijn beroepen. De rechtbank had eerder al verzetten zonder zitting afgedaan, omdat de opposant veelvuldig misbruik maakte van zijn procesrecht, onder andere door het indienen van onterecht verzoeken en het wraken van rechters. De rechtbank heeft in deze uitspraak bevestigd dat de verzetten ongegrond zijn, omdat de opposant niet heeft aangetoond dat hij door het niet horen in de eerdere procedures benadeeld is. De rechtbank heeft ook overwogen dat de opposant geen recht heeft op schadevergoeding wegens trage rechtspraak, aangezien er sprake is van misbruik van recht. De uitspraak benadrukt dat de rechtbank de mogelijkheid heeft om zaken zonder zitting af te doen als er gegronde redenen zijn om aan te nemen dat er misbruik van recht plaatsvindt. De rechtbank heeft de verzetten ongegrond verklaard en geen proceskostenveroordeling opgelegd, gezien de omstandigheden van de zaak.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummers: ROT 20/3215, ROT 20/4903, ROT 20/5128, ROT 20/6918, ROT 20/6919, ROT 20/6920, ROT 20/6921, ROT 21/603, ROT 21/449, ROT 21/2151, ROT 21/2351, ROT 21/3043, ROT 21/3809, ROT 21/3858, ROT 21/4841, ROT 21/4853, ROT 21/6026, ROT 22/771, ROT 22/939, ROT 22/1614, ROT 22/4825, ROT 22/4826, ROT 22/2316, ROT 22/3454, ROT 22/4411
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 mei 2023 als bedoeld in artikel 8:55 van de Algemene wet bestuursrecht op de verzetten van

[Naam], te [Plaats], opposant,

tegen de uitspraken van de rechtbank van
22 september 2021 (ECLI:NL:RBROT:2021:9079),
5 oktober 2021 (ECLI:NL:RBROT:2021:9391),
10 maart 2022 (ECLI:NL:RBROT:2022:1710),
15 november 2022 (ECLI:NL:RBROT:2022:9843),
16 november 2022 (ECLI:NL:RBROT:2022:9852),
18 november 2022 (ECLI:NL:RBROT:2022:9934),
18 november 2022 (ECLI:NL:RBROT:2022:9935),
8 december 2022 (ECLI:NL:RBROT:2022:11172),
8 december 2022 (ECLI:NL:RBROT:2022:11173).

Inleiding

1. Opposant heeft beroep ingesteld tegen besluiten van en tegen het niet tijdig beslissen door diverse bestuursorganen. Om welke besluiten of het uitblijven daarvan het gaat is te lezen in de bovengenoemde gepubliceerde uitspraken.
2. De rechtbank in de bovengenoemde uitspraken als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) alle beroep niet-ontvankelijk verklaard.
3. Opposant heeft tegen deze uitspraken verzet gedaan.
4. De verzetten zijn niet ter zitting behandeld.

Beoordeling

Zitting en wraking verzetrechter
5. De rechtbank heeft eerder verzetten afgedaan zonder zitting (bijv. ECLI:NL:RBROT:2021:9002 en ECLI:NL:RBROT:2022:10030), omdat zij van oordeel was dat opposant veelvuldig misbruik maakt van recht met zijn vele beroepen en ook met zijn verzetten. Daarbij heeft de rechtbank laten meewegen dat opposant overgaat tot wraking van de rechter wanneer hem niet wordt toegestaan geluidsopnames van de zitting te maken (ECLI:NL:RBROT:2020:2692), dat opposant veelvuldig misbruik heeft gemaakt van het instrument van wraking (bijv. ECLI:NL:RBROT:2020:3160 en ECLI:NL:RBROT:2022:8572) en dat opposant voorts zonder toestemming opnames van een zitting heeft gemaakt (ECLI:NL:RBROT:2022:10363). Opposant heeft eerder ten aanzien van enige verzetuitspraken hoger beroep ingesteld. Volgens opposant is een fundamenteel rechtsbeginsel, dat van een eerlijk proces, geschonden door hem in zijn verzetten niet te horen, ondanks zijn verzoek daartoe. Dit zou volgens hem een doorbreking van het appelverbod rechtvaardigen. De Centrale Raad van Beroep oordeelde in zijn uitspraak van 18 januari 2022 in een van deze zaken dat hij onbevoegd was daarvan kennis te nemen, omdat vanwege misbruik van recht door opposant zich geen grond voor doet tot doorbreking van het appelverbod (ECLI:NL:CRVB:2022:105). De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State kwam echter in een uitspraak van 3 november 2022 (gepubliceerd op www.raadvanstate.nl onder zaaknummer 202201354/2/A3) tot een tegengesteld oordeel. Zij vernietigde de uitspraak van de rechtbank van 22 september 2021 in de zaak ROT 20/3215 en wees deze zaak terug naar de rechtbank. Gelet hierop heeft de rechtbank aanleiding gezien opposant nu in alle voorliggende verzetten te horen, dit ongeacht of de zaken vallen onder een rechtsgebied waarin de Afdeling of de Raad de hoogste bestuursrechter is.
6. De griffie heeft op 19 april 2023 telefonisch contact opgenomen met opposant voor het inplannen van een hoorzitting, waarbij hem de mogelijkheid is voorgehouden om een groot aantal verzetten in de ochtend van 25 april 2023 te behandelen. Hem is daarbij voorts meegedeeld welke rechter de verzetten behandelt. Opposant heeft toen aangegeven alleen te willen komen naar een zitting indien de rechtbank hem vooraf excuses zou aanbieden en dat hij niet akkoord ging met het tegelijk behandelen van een groot aantal van door hem ingediende verzetten. Omdat de rechtbank niet op deze eisen in kan gaan is opposant bij
brief van 24 april 2023 meegedeeld dat zijn reactie wordt opgevat als een weigering om ter zitting te verschijnen. Daarbij is opposant voorts meegedeeld dat de rechtbank begin mei 2023 uitspraak zal doen zonder zitting. Tot slot is opposant de mogelijkheid geboden binnen een week aan te geven of de rechtbank hem verkeerd heeft begrepen. Opposant heeft niet gereageerd op deze brief. Gelet op het voorgaande doet de rechtbank uitspraak zonder zitting.
Toetsingskader en vermoeden van misbruik van recht
7. In deze verzetprocedure moet de rechtbank de vraag beantwoorden of zij bij de bovengenoemde uitspraken de beroepen van opposant terecht zonder zitting heeft afgedaan, omdat zij tot het oordeel kwam dat de beroepen kennelijk niet-ontvankelijk waren. Dit betekent dat de beoordeling van de rechtbank in deze verzetprocedure beperkt is tot de vraag of terecht uitspraken zijn gedaan zonder opposant op zitting te horen. Als in verzet argumenten naar voren worden gebracht, die ook nog hadden kunnen worden aangevoerd als wel een zitting zou zijn gehouden voordat op de beroepen werd beslist, moet worden beoordeeld of hierdoor twijfel ontstaat over die beslissingen. Zo ja, dan zijn de verzetten gegrond, komen de uitspraken waartegen de verzetten zijn gericht te vervallen en wordt in die zaken het onderzoek voortgezet in de stand waarin het zich bevond.
8. Voordat de rechtbank toekomt aan de aangevoerde verzetsgronden stelt de rechtbank het volgende voorop. Veelvuldig heeft de bestuursrechter en inmiddels ook de burgerlijke rechter geoordeeld dat opposant met zijn vele procedures misbruik van recht maakt (bijv. ECLI:NL:RVS:2017:3310; ECLI:NL:RVS:2018:3553; ECLI:NL:RVS:2019:1655; ECLI:NL:CRVB:2022:105; ECLI:NL:GHDHA:2021:1080 en ECLI:NL:RBROT:2017:6912). Deze procedures hangen rechtstreeks of indirect samen met de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van de minderjarige zoon van opposant en met zijn bemoeienis met andere kinderen waarvan hij claimt de biologische vader te zijn. Het gaat dan bijvoorbeeld om veelvuldige en herhaalde verzoeken aan jeugdzorginstellingen en andere instanties om openbaarmaking van stukken en om verzoeken om bijzondere bijstand ter bekostiging van zijn vele procedures. Veelvuldig is geoordeeld dat opposant met zijn vele procedures niet kan bereiken wat hij daarmee stelt te beogen en dat zijn procedeergedrag neerkomt op het frustreren van het openbaar bestuur en van de rechtspraak. Voorts is opposant strafrechtelijk veroordeeld wegens belaging van pleegouders en wegens het verspreiden van belastende berichten (ECLI:NL:HR:2018:1882). Verder is op 7 februari 2023 een door opposant tegen de Staat aangespannen kort geding afgewezen, onder meer omdat rechters onafhankelijk zijn en de Staat geen mogelijkheden heeft om aan rechters op te dragen welke beslissingen zij moeten nemen (ECLI:NL:RBDHA:2023:1791). Ook ten aanzien van procedures waarbij opposant aanvankelijk een reëel belang leek te hebben, is inmiddels door de rechtbank aangenomen dat opposant misbruik maakt van recht, omdat hij stelselmatig de ontvangst van aangetekende en niet-aangetekende besluiten ontkent, dit enkel met het oogmerk om dwangsommen en proceskosten te kunnen claimen (bijv. ECLI:NL:RBROT:2019:6990 en ECLI:NL:RBROT:2022:10099). Het komt er dus op neer dat opposant vrijwel altijd te kwader trouw aanvragen doet en procedeert. Omdat in eerdere procedures misbruik van recht is vastgesteld, kan de misbruikintentie van opposant worden voorondersteld (vgl. ECLI:NL:RVS:2015:3834 en ECLI:NL:CRVB:2022:880). Dit heeft ertoe geleid dat de rechtbank inmiddels uitgaat van misbruik van recht, tenzij aanknopingspunten zijn voor het tegendeel (o.a. ECLI:NL:RBROT:2019:4060 en ECLI:NL:RBROT:2019:6987). Dit wordt versterkt door de omstandigheid dat opposant telkens een beroep op betalingsonmacht doet en aldus wenst te worden vrijgesteld van de verplichting griffierecht te voldoen, terwijl hij weet dat bij misbruik van recht hierop geen aanspraak bestaat (bijv. ECLI:NL:RVS:2016:2730 en ECLI:NL:RBROT:2017:6919). De maatschappelijke kosten die opposant met zijn procedeerlust veroorzaakt – hij heeft inmiddels duizenden aanvragen gedaan en meer dan 200 rechterlijke uitspraken uitgelokt – zijn enorm.
Bespreking van de aangevoerde gronden
9. Zoals gezegd bestaat er het vermoeden van misbruik van recht in deze procedures. De rechtbank bespreekt hierna de verschillende gronden die opposant heeft aangevoerd in (een aantal van) zijn verzetschriften.
10. Opposant betoogt dat zijn recht op een advocaat is geschonden in een aantal verzetten, omdat de rechtbank niet heeft gewacht met het doen van uitspraak totdat zich, zoals opposant had aangekondigd, een advocaat heeft gesteld. Dit betoog kan niet worden gevolgd. Hiertoe wordt het volgende overwogen. In enige van de voorliggende zaken heeft opposant op 6 november 2022 de rechtbank bericht dat binnenkort een door hem genoemde advocaat zich als zijn gemachtigde zal stellen. Daarbij heeft opposant de rechtbank verzocht tot die tijd met hem zelf contact op te nemen voor het plannen van een zitting. In haar uitspraken van 15 en 18 november 2022 heeft de rechtbank overwogen dat zij geen aanleiding ziet de zaken aan te houden totdat een gemachtigde zich heeft gesteld omdat zij geen aanleiding ziet voor het houden van een zitting. Niet valt in te zien dat het wel aanhouden van deze zaken en het nadien houden van een zitting tot een andere uitkomst zou hebben geleid, omdat dit niet afdoet aan de veronderstelling dat opposant zich schuldig maakt aan misbruik van recht. De rechtbank merkt voorts op dat opposant ook in verzet geen advocaat heeft gesteld.
11. Het betoog van opposant dat hij een fundamenteel recht heeft om te worden gehoord en dat sprake is van fascistische rechtspraak door hem niet te horen, kan hem evenmin baten. De wet voorziet in de mogelijkheid van vereenvoudigde afdoening zonder zitting, terwijl opposant in verzet het houden van een hoorzitting in feite onmogelijk heeft gemaakt. Deze grond kan dus niet bijdragen tot het oordeel dat de uitspraken waartegen de verzetten zich richten geen stand kunnen houden.
12. Het betoog van opposant dat sprake is van fascistische rechtspraak omdat bij voorbaat misbruik van recht wordt aangenomen, faalt op grond van wat hiervoor onder 8 is overwogen. Uit de daar genoemde rechtspraak volgt immers dat wanneer eerder misbruik van recht door de rechter is vastgesteld in nieuwe zaken van opposant ook misbruik van recht mag worden verondersteld, dit behoudens aanknopingspunten voor het tegendeel. Dat de rechtbank niet stelselmatig misbruik van recht aanneemt blijkt ook uit de uitspraak van 5 oktober 2021 waartegen één van de verzetten zich richt. In die uitspraak heeft de rechtbank in een drietal zaken geoordeeld dat geen sprake is van misbruik van recht, terwijl een van de beroepen gegrond is verklaard (ROT 20/6922). De rechtbank begrijpt uit een van de (aanvullende) verzetschriften dat opposant zich niet tegen die laatste beslissing verzet.
13. Opposant heeft met betrekking tot de uitspraak van 5 oktober 2021 specifieke verzetsgronden aangevoerd. Deze gronden zien met name op het in een aantal zaken niet-horen in de bezwaarfase. De rechtbank ziet niet in dat het ter zitting nogmaals aanvoeren van die grond tot een andere uitkomst kan leiden. Bij de vereenvoudigde afdoening was de rechter hier immers van op de hoogte. De rechtbank voegt hier aan toe dat in zaken waarin opposant wordt verweten misbruik van recht te maken zijn procesgedrag centraal staat en niet dat van het bestuursorgaan. Het wel of niet horen in bezwaar is daarbij dus irrelevant evenals het wel of niet beslissen door het bestuursorgaan. Het gaat immers reeds fout bij de aanvraag van opposant. Daarin ligt de kiem van kwader trouw (zie bijv. ECLI:NL:RVS:2017:3310 en ECLI:NL:RVS:2018:3558).
14. Verder schrijft opposant dat de rechtbank in een aantal zaken op 5 oktober 2021 geen uitspraak heeft gedaan en zich daarmee schuldig maakt aan rechtsweigering of dat sprake is van een gebrekkige motivering. Voor zover opposant stelt dat de rechtbank ten onrechte de inhoudelijke afdoening van zijn aanvraag van 24 maart 2020 inzake leenbijstand voor bedrijfskapitaal niet heeft betrokken in haar uitspraak, stelt de rechtbank vast dat zij over die kwestie op 15 november 2022 uitspraak heeft gedaan (ECLI:NL:RBROT:2022:10363). Aangezien de rechtbank niet tweemaal uitspraak kan doen over hetzelfde besluit zal de rechtbank deze verzetsgrond buiten beschouwing laten (vgl. ECLI:NL:RVS:2017:1801 en ECLI:NL:CRVB:2012:BV6271). Evenmin volgt de rechtbank opposant in zijn stelling dat het door een bestuursorgaan in aanmerking nemen van een brief van opposant als ingebrekestelling betekent dat de rechtbank niet langer zelfstandig de beslistermijn dient vast te stellen. In de zaak ROT 21/2151 is door de rechtbank geen procesbelang aangenomen. Anders dan opposant stelt is er dan in beginsel geen reden voor een proceskostenveroordeling. In de overige zaken heeft de rechtbank steeds uitspraak gedaan door ofwel bij haar motivering het zaaknummer te vermelden of wel te spreken over de overige zaken. Daarbij heeft de rechtbank telkens kort – onder vermelding naar eerdere zaken – geoordeeld dat sprake is van misbruik van recht. Anders dan opposant, ziet de rechtbank geen verband tussen haar oordeel dat opposant zich schuldig maakt aan misbruik van recht en een tuchtzaak van opposant tegen een advocaat die ten dele gegrond is verklaard (ECLI:NL:TADRAMS:2021:21).
15. Het betoog dat sprake is van fascistische rechtspraak omdat de naam van de rechter niet bekend is voorafgaand aan de uitspraak kan opposant evenmin baten (zie ook ECLI:NL:CRVB:2022:105). Daar komt bij dat opposant in verzet wel de naam van de rechter is meegedeeld.
16. Het betoog dat sprake is van fascistische rechtspraak omdat opposant niet de mogelijkheid wordt geboden geluidsopnamen te maken van de zitting, kan niet worden gevolgd. De vraag of een zitting tot een andere resultaat in de door opposant aangelegde zaken zou kunnen leiden is een andere dan de vraag of opposant in de gelegenheid wordt gesteld van een eventuele zitting geluidsopnames te kunnen maken. De rechtbank voegt hier het volgende aan toe. De openbaarheid van rechtspraak vergt niet dat een geluidsopname wordt gemaakt van het verhandelde ter zitting (ECLI:NL:RVS:2020:2434). Evenmin valt in te zien dat de rechter gehouden is om partijen toe te staan om geluidsopnames te maken van de zitting. Een dergelijke processuele beslissing staat ter discretie van de zittingsrechter, terwijl opposant aan de Persrichtlijn 2013 van de rechtspraak geen recht kan ontlenen om opnames te maken van de zittingen waarin hijzelf partij is. In zaken waarin opposant partij is, kan hij in ieder geval niet worden gelijkgesteld aan journalisten als bedoeld in voornoemde persrichtlijn.
17. De stelling van opposant dat hij geen toestemming heeft gegeven voor het bundelen van zaken, brengt de slaagkans van zijn verzetten evenmin dichterbij. Niet opposant maar de bestuursrechter bepaalt of zaken gevoegd worden behandeld en of gevoegde zaken weer worden gesplitst (artikel 8:14, eerste lid, van de Awb). Dat een partij kan verzoeken om voeging of splitsing (artikel 8:14, tweede lid, van de Awb) doet daar niet aan af. De bestuursrechter komt grote vrijheid toe bij het nemen van dergelijke procesbeslissingen (ECLI:NL:RVS:2020:875).
18. De stelling van opposant dat hij recht heeft op (vergoeding van) verletkosten kan de rechtbank niet serieus nemen. Niet valt immers in te zien dat dit een grond kan opleveren voor het houden van een zitting, want eerst in verband met een zitting zouden zich eventueel dergelijke kosten kunnen voordoen. Het maken en vergoeden van die kosten kunnen – anders dan opposant veronderstelt – nimmer een rechtsgeldig doel op zichzelf zijn. De omstandigheid dat opposant het recht op (vergoeding van) verletkosten als zelfstandige grond aanvoert bevestigd de indruk dat hij zich schuldig maakt aan misbruik van recht (zie eerder ECLI:NL:RBROT:2022:9935).
19. Wat opposant verder heeft aangevoerd is niet onderbouwd en kan niet leiden tot het oordeel dat opposant op een zitting een uiteenzetting zou kunnen geven die leidt tot een geslaagd beroep in een of meer van zijn zaken.
Slot
20. Indachtig de onder punt 5 genoemde uitspraak van de Afdeling van 3 november 2022 zal de rechtbank de verzetten niet niet-ontvankelijk verklaren wegens misbruik van recht, maar zal zij de verzetten ongegrond verklaren. De reden hiervoor is dat geen van de door opposant aangevoerde gronden in verzet tot het oordeel kan leiden dat de rechtbank indien opposant destijds was uitgenodigd voor een zitting tot een andere beoordeling zou hebben kunnen komen dan dat opposant in al deze zaken misbruik van recht maakt.
21. Opposant heeft nog een beroep gedaan op de redelijke termijn van artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. De rechtbank zal opposant geen schadevergoeding toekenning wegens trage rechtspraak, want geen recht op schadevergoeding is aan de orde indien sprake is van misbruik van recht, zoals hier het geval is.
22. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart alle verzetten ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.C.W. van der Feltz , rechter, in aanwezigheid van
S. A. Bakker, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 3 mei 2023 .
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.