ECLI:NL:GHDHA:2021:591

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
26 maart 2021
Publicatiedatum
1 april 2021
Zaaknummer
200.277.441
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een wrakingsverzoek in een civiele procedure

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 26 maart 2021 een beslissing genomen over een wrakingsverzoek van een verzoeker, die betrokken was bij een civiele procedure tegen Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond en Stichting Enver. Het wrakingsverzoek was ingediend naar aanleiding van een mondelinge behandeling op 16 februari 2021, waarbij de verzoeker de raadsheren C.A. Joustra, D.A. Schreuder en J. Kuipers had gewraakt. De verzoeker stelde dat de raadsheren partijdig waren en dat zijn recht op een eerlijk proces werd geschonden door de gang van zaken in de procedure.

Tijdens de behandeling van het wrakingsverzoek op 12 maart 2021 heeft de verzoeker zijn gronden toegelicht, waarbij hij onder andere aanvoerde dat de raadsheren de wet niet kenden en dat hij niet de kans had gekregen om zich adequaat voor te bereiden op de zitting. De raadsheren hebben verweer gevoerd tegen de wraking, en de wrakingskamer heeft de ingediende stukken en het proces-verbaal van de eerdere zitting in overweging genomen.

De wrakingskamer heeft geconcludeerd dat de door de verzoeker aangedragen gronden voor de wraking niet voldoende waren om aan te nemen dat er sprake was van vooringenomenheid van de raadsheren. De klachten van de verzoeker waren van algemene aard en hadden geen directe relatie met de hoofdzaak. De wrakingskamer heeft daarom het verzoek tot wraking afgewezen en ook het verzoek tot vergoeding van proceskosten afgewezen. De beslissing is gegeven in aanwezigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Zaaknummer: 200.277.441/01
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakings- en verschoningsverzoeken van 26 maart 2021
inzake het verzoek tot wraking gedaan door

[verzoeker] ,

wonende te [woonplaats] ,
verzoeker,
hierna te noemen: [verzoeker] .

Het geding

Bij het hof is een verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor aanhangig tussen [verzoeker] als appellant en Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond (hierna: Jeugdbescherming) en Stichting Enver (hierna: Enver) als geïntimeerden. Op 16 februari 2021 heeft de mondelinge behandeling van dat verzoek plaatsgevonden. [verzoeker] heeft blijkens het proces-verbaal van die zitting een verzoek tot wraking gedaan van mrs. C.A. Joustra, voorzitter, en D.A. Schreuder en J. Kuipers, leden.
De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek is bepaald op vrijdag 12 maart 2021 om 14:30 uur. [verzoeker] , de voornoemde raadsheren, alsmede Jeugdbescherming en Enver, zijn van de behandeling op deze datum en dit tijdstip op de hoogte gebracht.
De wrakingskamer heeft naast het proces-verbaal van 16 februari 2021 (met daaraan gehecht de brief van de president van het hof van 9 februari 2021), kennisgenomen van de volgende stukken:
- de brief met bijlage van [verzoeker] aan mr. Scheimann (advocaat van Jeugdbescherming) van 17 februari 2021, met het hof en de wrakingskamer in c.c.,
- de brief met bijlagen van [verzoeker] van 19 februari 2021,
- de brief van [verzoeker] van 2 maart 2021,
- de e-mail van [verzoeker] van 9 maart 2021,
- de door de wrakingskamer op 8 maart 2021 ontvangen schriftelijke reactie van de gewraakte raadsheren, met bijlagen.
Ter zitting van 12 maart 2021 zijn [verzoeker] en mr. Joustra verschenen en gehoord.

Beoordeling van het wrakingsverzoek

1. De gronden voor het wrakingsverzoek van [verzoeker] zijn vermeld in het proces-verbaal van de zitting van 16 februari 2021. [verzoeker] heeft – kort samengevat – als gronden aangevoerd:
de partijdigheid en de incompetentie van het hof Den Haag in het algemeen,
door de hoeveelheid rechters/raadsheren van wie [verzoeker] wraking heeft verzocht, komt het recht op een eerlijk proces in het gedrang;
het hof heeft [verzoeker] niet de tijd gegeven om een (nieuwe) advocaat te vinden;
het hof heeft het verweerschrift niet voorafgaand aan de zitting aan [verzoeker] doorgestuurd. [verzoeker] heeft niet de kans gekregen om het verweerschrift van Jeugdbescherming te bestuderen en [verzoeker] is door de gang van zaken onnodig naar de zitting gekomen;
het hof heeft geen duidelijkheid willen geven over wie het als belanghebbenden beschouwt in deze procedure;
het hof heeft geweigerd de zaak aan te houden, terwijl er diverse zaken lopen tegen onder andere de pleegouders, de Gemeente Capelle aan de IJssel en rechters bij de rechtbank Rotterdam;
de brief van de president van het hof, mevrouw M.W. Koek, van 9 februari 2021 is rechtens en feitelijk onjuist.
Bij brief van 2 maart 2021 heeft [verzoeker] zijn wrakingsverzoek aangevuld. Hij heeft, samengevat, gesteld dat de raadsheren de wet ten aanzien van het oproepen van belanghebbenden niet kennen en dat zijn recht op toegang tot de procedure, waaronder het recht op toegang tot de rechter en het recht om daadwerkelijk en effectief te participeren, ernstig wordt geschonden door een onjuiste werkwijze van het hof.
2. Ter zitting heeft [verzoeker] zijn verzoek in de door hem toegestuurde stukken en ter zitting toegelicht.
3. De raadsheren hebben verweer gevoerd. Het verweer is ter zitting toegelicht door mr. Joustra.
4. De wrakingskamer overweegt als volgt.
4.1
Een rechter die een zaak behandelt, kan op verzoek van een partij worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Volgens vaste rechtspraak is uitgangspunt bij de beoordeling van een wrakingsverzoek dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren dat een rechter jegens een partij vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
4.2
De hiervoor onder 1 sub 1, 2 en 7 aangevoerde wrakingsgronden betreffen klachten van algemene aard en hebben geen relatie met de onderhavige hoofdzaak. Uit die klachten blijkt niet van vooringenomenheid van de gewraakte raadsheren en evenmin dat de bij [verzoeker] dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
4.3
De onder 1 sub 3, 4, 5 en 6 vermelde wrakingsgronden zien, evenals de aanvullende grond in de brief van 2 maart 2021, op procedurele beslissingen van het hof en het verloop van de mondelinge behandeling. Procedurele beslissingen kunnen als zodanig in beginsel geen grond vormen voor wraking; wraking is geen verkapt rechtsmiddel. De wrakingskamer komt geen oordeel toe over de juistheid van een procedurele beslissing. Dat oordeel is voorbehouden aan de rechter die in geval van aanwending van een rechtsmiddel belast is met de behandeling van de zaak. Wat betreft de motivering van een beslissing geldt evenzeer dat het gesloten stelsel van rechtsmiddelen zich ertegen verzet dat die motivering grond kan vormen voor wraking, ook indien het gaat om een door de wrakingskamer onjuist, onbegrijpelijk, gebrekkig of te summier geachte motivering of om het ontbreken van een motivering. Dit is uitsluitend anders indien de motivering van de procedurele beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten – bijvoorbeeld door de in de motivering gebezigde bewoordingen – niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven (HR 25 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1413). Daarvan is, mede in aanmerking genomen dat de wrakingskamer constateert dat het hof de procedure heeft gevolgd die voor een dergelijke zaak en zitting geldt, in het onderhavige geval geen sprake. Uit de toelichting die [verzoeker] tijdens de zitting van de wrakingskamer heeft gegeven, blijkt verder dat [verzoeker] verwachtte dat hij met het hof afspraken had kunnen maken over het verdere verloop van de procedure in het licht van het feit dat hij (op dat moment) zonder raadsman optrad en het feit dat hij niet beschikte over contactgegevens van (alle) personen die hij als getuige zou willen laten horen. De omstandigheid dat aan die verwachtingen niet is voldaan, levert geen zwaarwegende aanwijzing op dat sprake is van vooringenomenheid van de raadsheren, noch dat de bij [verzoeker] dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
4.4
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat geen van de door [verzoeker] aangedragen gronden voor de wraking slaagt. Het verzoek zal daarom worden afgewezen.
4.5.
De wrakingskamer ziet geen aanleiding voor toewijzing van het verzoek van [verzoeker] tot vergoeding van (proces)kosten.

Beslissing

De wrakingskamer van het hof:
- wijst het verzoek tot wraking af;
wijst het verzoek tot vergoeding van (proces)kosten af;
- bepaalt dat een afschrift van deze beslissing wordt toegezonden aan [verzoeker] , mrs. Joustra, Schreuder en Kuipers, alsmede Jeugdbescherming en Enver.
Deze beslissing is gegeven door mrs. W.J. van Boven, I.E. de Vries en J.I. de Vreese-Rood, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 26 maart 2021 in aanwezigheid van de griffier.