Uitspraak
1.Samenvatting
2.Feiten en procesverloop
3.Het verzoek om conclusie en de opbouw van de conclusie
welke (categorieën of groepen van) gevallen behoort door het bestuursorgaan onderscheidenlijk de bestuursrechter te worden geconcludeerd tot verschoonbaarheid (verontschuldigbaarheid) van een vastgestelde overschrijding van de bezwaar- of beroepstermijn en welke nationale of internationale juridische normen en welke omstandigheden van feitelijke aard zouden daarvoor bepalend moeten zijn?
nietzal toepassen op de vier zaken waarin het conclusieverzoek speelt. Ik heb daarvan afgezien, omdat die concrete toepassing sterk afhankelijk is van de adviezen die de grote kamer zal overnemen. Bovendien heb ik niet altijd voldoende zicht op de feiten om de zaken te beoordelen in het licht van die adviezen en is het goed denkbaar dat partijen naar aanleiding ervan extra feiten zullen aanvoeren.
4.Bezwaar- en beroepstermijnen: hoe, waarom en in hoeverre?
pro formabezwaar te maken dan wel belanghebbende over zijn gezondheidstoestand te informeren. [28] Dit kan anders liggen bij een tegen het einde van de termijn opgetreden ziekte. [29]
5.De normatieve grenzen voor fatale beroepstermijnen
Kozlowski v. Poland, [39] waarin het EHRM over de toepassing van een korte beroepstermijn, waarbinnen eiser ook nog een nieuwe advocaat moest vinden, als volgt oordeelt:
Ivanova & Ivachovav. Rusland (2017), [40] en speelt mede een rol in de zaak
A.N v. Litouwen(2016). [41]
Ivanova & Ivachova v. Russiastelt het EHRM klip en klaar dat het recht op toegang tot de rechter: ‘(…) implique de recevoir une notification adéquate des décisions judiciaires, en particulier danse les cas où un appel droit être introduit dans un certain délai [omvat de aanspraak op de ontvangst van een adequate kennisgeving van rechterlijke beslissingen, in het bijzonder in gevallen waarin een beroep binnen een bepaalde termijn moet worden ingesteld]. [42]
A.N v. Lithuaniaacht het EHRM de toepassing van een beroepstermijn in strijd met artikel 6 EVRM, omdat onduidelijk is of eiser tijdig effectief en voldoende kennis heeft kunnen hebben van het nationale besluit, alsmede vanwege diens persoonlijke omstandigheden. [45] Het EHRM oordeelt, dat ‘the six-month period cannot start to run until the applicant has effective and sufficient knowledge of the final domestic decision. Furthermore, it is for the State relying on the failure to comply with the six-month time-limit to establish the date the applicant became aware of that decision’. (…) Het Hof wijst daarna op de persoonlijke omstandigheden van de verzoeker: ‘Moreover, it is not unreasonable to state that his mental illness, which had become more serious by that time, made it difficult for him to understand those decisions. (…). (…) on the one hand, to its settled case-law stating that applicant must show due diligence in obtaining a copy of the decision deposited with the court’s registry (…). (…) the Court nevertheless stresses the State’s obligation to help to ensure that disabled people have effective access to justice.’
A.N v. Lithuaniazijn psychische omstandigheden van betrokkene voor het EHRM mede reden om de toepassing van de beroepstermijn strijdig te achten met artikel 6 EVRM. Dat dergelijke omstandigheden, in het bijzonder van kwetsbare (‘vulnerable’) eisers met psychische problemen, moeten worden meegewogen bij de toepassing van termijnen, blijkt ook uit de zaak
Brauer v. Germany. [46] In die zaak had betrokkene te laat beroep ingesteld tegen zijn gedwongen opname. Het EHRM oordeelt:
Rewe-beginselen van gelijkwaardigheid en doeltreffendheid en anderzijds uit het EU-beginsel van effectieve rechtsbescherming, zoals dat inmiddels is gecodificeerd in artikel 47 Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: Hv of Handvest), het recht op een doeltreffende voorziening in rechte. [48] Deze beginselen en rechten zijn rechtstreeks werkend en hebben op grond van het Unierecht voorrang op het nationale recht, zodat nationaal recht dat in strijd is met deze beginselen en rechten buiten toepassing moet worden gelaten.
Rewe, [51] een zaak die de toepassing van fatale beroepstermijnen in een EU-rechtelijke fiscale zaak betrof. Op grond van het beginsel van gelijkwaardigheid mogen de procesregels die gelden voor een besluit binnen de werkingssfeer van het Unierecht niet ongunstiger zijn dan de regels die gelden voor een soortgelijk louter nationaal besluit. Op grond van het beginsel van doeltreffendheid mogen de regels van nationaal procesrecht de uitoefening van de door het Unierecht verleende rechten in de praktijk niet onmogelijk of uiterst moeilijk maken. Bij de toepassing van beroepstermijnen maakt het Nederlands Awb-procesrecht geen onderscheid tussen besluiten binnen de werkingssfeer van het Unierecht en louter nationale besluiten (buiten die werkingssfeer). Aan het beginsel van gelijkwaardigheid wordt dus voldaan.
Reweevenmin in strijd met het beginsel van doeltreffendheid, althans mits de lengte van de termijn redelijk is. Het HvJ beschouwt beroepstermijnen namelijk als een toepassing
Rewedoor het HvJ in vele zaken herhaald, zonder het rechtszekerheidsbelang nader te specificeren
redelijke termijnis. In de zaken
Reween
Comet(1976) achtte het HvJ (impliciet) beroepstermijnen van één maand, respectievelijk 30 dagen redelijk. In andere zaken oordeelde het HvJ fatale verjaringstermijnen van drie en vijf jaar en fatale vervaltermijnen van zes maanden, 90 dagen en 60 dagen in beginsel als redelijk. [52] In het aanbestedingsrecht merkte het HvJ vanwege de noodzakelijke voortgang van de procedure een beroepstermijn van twee weken, waarbinnen het beroep ook nog gestaafd moest worden door het aanvoeren van onregelmatigheden, al als redelijk aan. [53] Algemene uitspraken over de vraag wat een redelijke termijn is, zijn door het HvJ tot nu toe vermeden.
Santexblijkt dat de toepassing van een op zich redelijke termijn ‘in de context van de bijzondere omstandigheden van het geval’ toch in strijd met het doeltreffendheidsvereiste kan zijn. [54] In die zaak was dit het geval omdat de bevoegde autoriteit onduidelijkheid had laten bestaan over de precieze inhoud van het besluit, waartegen het beroep was gericht.
Uniplex, [55] waarin het HvJ moest oordelen over de Unierechtelijke toelaatbaarheid van de Engelse vervaltermijn op grond waarvan een actie ‘onverwijld en in elk geval binnen drie maanden vanaf het tijdstip waarop de gronden hiervoor zijn opgekomen’ moest worden ingesteld. Het HvJ achtte deze termijnen in strijd met het beginsel van doeltreffendheid, omdat de rechter een binnen drie maanden ingestelde actie toch kan afwijzen als hij van oordeel is dat de actie niet onverwijld is ingesteld. Daarom bestaat bij particulieren onduidelijkheid over de tijd die zij hebben om de rechterlijke procedure voor te bereiden.
Reween
Cometlijkt mij dat correct. [59]
Santex(punt 5.8).
Rewe-beginselen, maar ook of uitsluitend in het licht van het beginsel van effectieve rechtsbescherming, zoals dat sinds eind november 2009 bindend is gecodificeerd in artikel 47 Hv. [61] Dat is mijns inziens niet vreemd omdat beroepstermijnen raken aan het fundamentele recht op toegang tot de rechter en niet primair aan de effectieve toepassing van het Unierecht. [62] Bovendien is de benadering bevorderlijk voor de door artikel 52 lid 3 Hv vereiste afstemming van artikel 47 Hv op (de EHRM-rechtspraak over) het corresponderende artikel 6 EVRM. Het EHRM beoordeelt de toelaatbaarheid van beroepstermijnen immers (ook) binnen het kader van het fundamentele recht op toegang tot de rechter van artikel 6 EVRM (vgl. punt 5.2 e.v.).
Samba Dioufen
Textdataonderzoekt het HvJ bijvoorbeeld of de toepasselijke beroepstermijn – 15 dagen in
Samba Dioufen 14 dagen in
Textdata Software– ‘toereikend is voor de voorbereiding en instelling van een doeltreffend rechtsmiddel’ [63] en of zij ‘redelijk en evenredig [is] ten opzichte van de betrokken belangen’, [64] vragen die in beide zaken bevestigend worden beantwoord. In de zaak
Fastwebcombineert het HvJ de toetsing aan het fundamentele recht op effectieve rechtsbescherming/artikel 47 Hv, met die aan het beginsel van doeltreffendheid. Het oordeelt als volgt: [65]
Fastwebkunnen beide criteria uitstekend met elkaar worden gecombineerd. Materieel blijft de rechtspraak ontwikkeld op grond van het beginsel van doeltreffendheid dus van belang.
contra legemdie regeling of bepaling is.
excessive formalism, Van dat laatste is sprake als de termijn is overschreden omdat het besluit niet adequaat bekend is gemaakt en als persoonlijke omstandigheden van de eiser, in het bijzonder van kwetsbare personen met psychische problemen, zich tegen de strikte toepassing van een beroepstermijn verzetten. In die gevallen kan de toepassing van termijnen niet worden gerechtvaardigd door de rechtszekerheid en de goede procesorde. Op grond van het Unierecht is de toepassing van fatale beroepstermijnen doorgaans gerechtvaardigd, omdat deze wordt beschouwd als toepassing van het grondbeginsel van rechtszekerheid, dat niet alleen de burgers, maar uitdrukkelijk ook de uitvoerende overheid beschermt. De termijn moet wel ’redelijk’ zijn, een eis waaraan de zeswekentermijn van artikel 6:7 Awb voldoet. Bovendien moet de regeling van de termijn ruimte laten voor afwijking in ‘bijzondere omstandigheden van het geval’.
6.Strenge toepassing van fatale bezwaar- en beroepstermijnen ter discussie
Weten is nog geen doen. Een realistisch perspectief op zelfredzaamheid. [80] Daarin wordt geconstateerd dat het rationalistische perspectief waarop (ook) veel juridische benaderingen van beleid zijn gebaseerd, vooronderstellen dat burgers die de juiste kennis hebben, automatisch ook de juiste daden verrichten. Vanuit dit perspectief leidt de rechtsmiddelvoorlichting van artikel 3:45 en 6:23 Awb ertoe dat de burger een rechtsmiddel tijdig aanwendt. Doet hij dat niet, dan komt dat door onwil of onzorgvuldigheid van betrokkene en kan hij daarop worden afgerekend.
lex silencio positivovan toepassing is (par. 4.1.3.3 Awb). In dat geval leidt de overschrijding tot een positieve fictieve beslissing op de aanvraag. Voor het overige is dat niet het geval en heeft de overschrijding voor het orgaan hoogstens financiële gevolgen, omdat het een bestuurlijke dwangsom, rechterlijke dwangsom of schadevergoeding bij overschrijding van de redelijke termijn moet betalen. Het geld daarvoor moet worden ‘opgehoest’ door het orgaan in kwestie, maar daaronder gaat het niet echt gebukt. Vergeleken met de onaantastbaarheid waarmee de overschrijdende burger wordt geconfronteerd, zijn de gevolgen voor een overschrijdend orgaan onbetekenend
Kamerstukken I2018-19, 34775 nr. AS). Dit vereist dat wordt uitgegaan van realistische assumpties ten aanzien van de mentale belastbaarheid van burgers, waarbij een rol spelen de mentale belasting, de cumulatie van lasten, de gevolgen van inertie of fouten, en hulp en vroegsignalering.
contra legem. Als gevolg van de hiervoor genoemde uitspraak van de CRvB van 9 juli 2021, waarin is uitgemaakt dat de wettelijke bepalingen over bezwaar- en beroepstermijnen niet meer van openbare orde zijn, [107] wordt deze onwettigheid door de rechters echter niet meer ambtshalve gecorrigeerd. Vermoedelijk is er in Nederland niemand die dat erg vindt (en dat ook nog durft te zeggen). Ik acht het eerder waarschijnlijk dat andere beschikkingenfabrieken ook onder druk zullen komen om de wettelijke bezwaartermijn los te laten.
contra legem praktijk van het IMG (waarmee ik overigens geen problemen heb), die door de rechter wordt gefaciliteerd.
potentiëledriepartijenverhoudingen. Daarbij is in bezwaar of beroep aanvankelijk sprake van een tweepartijengeschil, waarin het bestuursorgaan tegenover een vergunningsaanvrager of -houder staat, maar kunnen de belangen van derden bij de besluitvorming wel betrokken zijn en kunnen deze door die derden, afhankelijk van het verloop van de procedure, op enig moment ook procesrechtelijk in het geding worden gebracht.
contra legem, maar deze onrechtmatigheid wordt door de rechter niet meer ambtshalve vastgesteld. Als tweede generieke maatregel, waarmee overschrijdingen wellicht kunnen worden voorkomen, is geadviseerd dat rechters en bezwareninstanties de mogelijkheid om pro forma (hoger) beroep of bezwaar te maken in de rechtsmiddelvoorlichting moeten opnemen.
Uniplexproblemen met de Engelse vervaltermijn op grond waarvan een actie ‘onverwijld en in elk geval binnen drie maanden vanaf het tijdstip waarop de gronden hiervoor zijn opgekomen’ moest worden ingesteld. [137] Het HvJ achtte deze termijnregeling in strijd met het Unierecht, omdat de rechter een binnen drie maanden ingestelde actie toch kan afwijzen als hij van oordeel is dat de actie niet onverwijld is ingesteld. Een vergelijkbare onzekere situatie doet zich in de onderhavige kwestie in Nederland voor, aangezien een belanghebbende niet kan weten of hij om alsnog een rechtsmiddel aan te wenden een termijn van twee weken of wellicht een langere termijn (en indien dat het geval is, hoe lang) heeft. Die onzekerheid past niet bij de toepassing van een termijn, die door rechtszekerheid wordt gerechtvaardigd. Daarbij ben ik mij ervan bewust dat naar Nederlands recht deze termijn officieel geen termijn voor het instellen van een rechtsmiddel is, maar voortvloeit uit de toepassing van artikel 6:11 Awb. Wat betreft beperking van de toegang tot de rechter vervult de tweeweken-plus termijn echter dezelfde functie als een rechtsmiddeltermijn, en moet zij dus voorzienbaar zijn..
Kühne & Heitz, [150] overweegt het CBb in dit verband als volgt: [151]
criminal charge(bestuurlijke boete) te weigeren als die
chargeonmiskenbaar onjuist is in de zin dat bij een oppervlakkige inhoudelijke beoordeling (‘summier onderzoek’) al duidelijk is (‘geen twijfel bestaat’) dat de charge elke redelijke (rechts)grond mist of tot een evident te hoog bedrag is opgelegd omdat na oppervlakkig onderzoek al evident is dat: [157] beboeting onverenigbaar is met hoger recht, zich een klassieke grond voor doorbreking van formele rechtskracht voordoet, geen overtreding is begaan of een andere, lichtere overtreding, de beboete geen overtreder was, de draagkracht of verwijtbaarheid verkeerd is beoordeeld of anderszins excessief is gestraft.
Byankov, [162] waaruit blijkt dat een besluit moet worden heroverwogen als het in strijd is met het Unierecht (vrij personenverkeer) en het, zolang het niet wordt heroverwogen, onrechtmatige gevolgen ‘tot in de eeuwigheid’ blijft produceren. Daarnaast maakt hij melding van de zaak
Grosmania, [163] waaruit volgt dat de heroverwegingsplicht ook bestaat als het besluit definitief is geworden doordat het nationale recht onduidelijkheid liet bestaan over de noodzaak en mogelijkheid van het instellen van rechtsmiddelen tegen het gewraakte besluit.
- Erkenning van de onjuistheid van het besluit door het bestuursorgaan: dit ‘erkenningscriterium’ is, zoals hiervoor aangegeven (punt 9.5), door de CRvB al erkend als reden om een besluit onmiskenbaar onjuist te achten.
- Toerekening aan de overheid van het rechtsmiddelverzuim van betrokkene (verkeerde been-criterium). Dit criterium is door de Hoge Raad erkend in de zaak
10.Conclusie
- Een beperkte overschrijding van de bezwaar- of beroepstermijn van minder dan één week moet generiek verschoonbaar zijn in de zin van artikel 6:11 Awb. Dit, omdat alle burger te maken kunnen hebben met een beperkt doenvermogen en voor allen dus moet gelden dat zo’n beperkte overschrijding geen heel ingrijpende consequenties zou moeten hebben.
- Een beroep op verschoonbaarheid wegens beperkt doenvermogen als gevolg van ziekte en andere ernstige persoonlijke problematiek mag niet worden afgewezen, omdat betrokkene niet direct een derde als gemachtigde heeft ingeschakeld of met de stelling dat het instellen van een rechtsmiddel niet veel moeite kost, omdat volstaan kan worden met een summier of pro forma bezwaar- of beroepschrift.
- Niet alleen psychisch onvermogen, ernstige ziekte of ongeval van de indiener of diens naasten, moet reden kunnen zijn voor verschoonbare overschrijdingen, maar ook overbelasting of stress als gevolg van externe gebeurtenissen, zoals een aardbeving, watersnood of brand. Ook als gevolg van deze gebeurtenissen kan het doenvermogen van een burger tijdelijk zeer beperkt zijn.
- Van een burger mag niet worden verwacht dat hij, anticiperend op een mogelijke ziekte of een onverwacht ongeval aan het einde van de bezwaar- of beroepstermijn, ruim voor dat einde al bezwaar of beroep had moeten instellen.