Uitspraak
.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg, waarin de rechtbank het beroep tegen het terugvorderingsbesluit van het college van burgemeester en wethouders van Roermond ongegrond verklaarde en het beroep tegen het boetebesluit niet-ontvankelijk verklaarde. Appellant ontving sinds 7 mei 2011 bijstand op basis van de Participatiewet. Na anonieme meldingen over mogelijke fraude heeft de sociale recherche een onderzoek ingesteld, wat leidde tot de intrekking van de bijstand en een terugvordering van € 21.632,45. Appellant stelde dat er dringende redenen waren om van terugvordering af te zien, onder andere vanwege zijn detentie en psychische problemen. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde echter dat deze omstandigheden geen dringende redenen vormden volgens de wet. Daarnaast werd het beroep tegen het boetebesluit niet-ontvankelijk verklaard omdat appellant de termijn voor het indienen van beroep had overschreden zonder verschoonbare redenen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de fouten van de gemachtigde aan appellant konden worden toegerekend. De uitspraak werd gedaan op 30 januari 2018.