ECLI:NL:CRVB:2011:BR0165

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 juli 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-4204 WSFBSF
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Verzet
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oordeel over verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van hoger beroep wegens overschrijding beroepstermijn

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 juli 2011 uitspraak gedaan over het verzet van een appellant tegen een eerdere uitspraak van 24 september 2010, waarin zijn hoger beroep niet-ontvankelijk was verklaard. De appellant had zijn beroepschrift niet tijdig ingediend, maar stelde dat er zich aan het einde van de beroepstermijn een onvoorziene omstandigheid had voorgedaan. Deze omstandigheid betrof de opname van zijn vrouw in het ziekenhuis vanwege een dreigende vroeggeboorte van hun tweeling. De Raad heeft in zijn eerdere uitspraak geoordeeld dat de appellant niet voldoende had aangetoond dat hij gedurende de gehele beroepstermijn niet in staat was om een beroepschrift in te dienen.

Tijdens de behandeling van het verzet op 22 april 2011 heeft de appellant toegelicht dat zijn vrouw op 21 juli 2010 met spoed naar het ziekenhuis moest worden gebracht, terwijl het beroepschrift al klaar lag voor verzending. De Raad heeft de omstandigheden rondom de ziekenhuisopname en de geboorte van de tweeling in overweging genomen. De Raad oordeelde dat de appellant niet kan worden tegengeworpen dat hij tot de laatste dagen van de beroepstermijn heeft gewacht met het indienen van zijn beroepschrift, vooral omdat de onvoorziene omstandigheid zich pas in die laatste dagen voordeed.

De Centrale Raad van Beroep heeft geconcludeerd dat de door de appellant aangevoerde omstandigheden voldoende grond bieden om de overschrijding van de beroepstermijn verontschuldigbaar te achten. Het verzet is gegrond verklaard, wat betekent dat de eerdere uitspraak van 24 september 2010 vervalt en het onderzoek in de stand wordt voortgezet waarin het zich bevond. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de kosten van het verzet.

Uitspraak

10/4204 WSFBSF
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
als bedoeld in artikel 8:55, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet in verband met het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 11 juni 2010, 09/837 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.
Datum uitspraak: 1 juli 2011
I. PROCESVERLOOP
Bij uitspraak als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet van 24 september 2010 heeft de Raad het door appellant ingestelde hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen de uitspraak van de Raad van 24 september 2010 heeft appellant verzet gedaan.
Het verzet is behandeld ter zitting van 22 april 2011. Appellant is verschenen. Voor de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap is, met bericht vooraf, niemand verschenen.
II. OVERWEGINGEN
De uitspraak van de Raad van 24 september 2010 berust op de overwegingen dat de termijn voor het indienen van een beroepschrift is overschreden en dat hetgeen door appellant hierover is naar voren gebracht geen grond bevat waarop redelijkerwijs kan worden geoordeeld dat appellant niet in verzuim is geweest.
De Raad heeft geoordeeld dat de door appellant gestelde, aan het einde van de beroepstermijn opgekomen omstandigheid geen reden is om de overschrijding van de beroepstermijn verontschuldigbaar te achten. Deze omstandigheid betrof de opname van zijn vrouw in het ziekenhuis op 21 juli 2010 – op welke datum het door hem geschreven beroepschrift klaar lag voor verzending – in verband met een dreigende vroeggeboorte van een tweeling en nadien het verblijf van de tweeling in het ziekenhuis. De Raad heeft daarbij overwogen dat hem niet is gebleken dat appellant gedurende de gehele beroepstermijn in verband met voornoemde omstandigheden niet in staat was een (voorlopige) beroepschrift in te dienen.
Deze overwegingen acht de Raad thans onvoldoende draagkrachtig. De in artikel 6:7 van de Awb gegeven beroepstermijn van zes weken staat in zijn geheel ter beschikking van de belanghebbende die beroep in wil stellen. Indien in de laatste dagen van de beroepstermijn zich een onvoorziene omstandigheid voordoet en het beroepschrift niet tijdig wordt ingediend, kan niet de enkele omstandigheid dat de belanghebbende heeft gewacht tot de laatste dagen voor de afloop van de beroepstermijn hem worden tegengeworpen door de stellen dat hij niet eerder is overgegaan tot het indienen van een (voorlopig) beroepschrift. Ook in zo’n geval dient te worden bezien of de door de belanghebbende aangevoerde, aan het einde van de beroepstermijn opgekomen omstandigheid voldoende grond biedt om de overschrijding van de beroepstermijn verontschuldigbaar te achten.
De door appellant aangevoerde omstandigheid, in verzet toegelicht, is dat zijn vrouw in de ochtend van 21 juli 2010 – toen het beroepschrift klaar lag om te worden verzonden - onverwacht en met spoed naar het ziekenhuis moest worden gebracht wegens zwangerschapsklachten. Toen daar bleek dat een vroeggeboorte van de tweeling aanstaande was, is zijn vrouw met spoed naar een ander ziekenhuis vervoerd. Daar volgde de geboorte van de tweeling in de vroege ochtend van 22 juli 2010. Appellant heeft met zijn vrouw in dit ziekenhuis verbleven tot de zaterdag (24 juli 2010) erop toen zijn vrouw uit het ziekenhuis werd ontslagen. Op die zaterdag, zo heeft appellant gesteld, heeft hij vervolgens het beroepschrift op de bus gedaan.
De Raad acht deze omstandigheid zodanig van aard dat niet kan worden geoordeeld dat het hoger beroep kennelijk niet-ontvankelijk is wegens overschrijding van de beroepstermijn.
Gelet op het voorgaande dient het verzet gegrond te worden verklaard.
Dit betekent dat de uitspraak van de Raad van 24 september 2010 vervalt en dat het onderzoek wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond.
Voor een veroordeling in de kosten van het verzet is geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart het verzet gegrond.
Deze uitspraak is gedaan door H.J. Simon als voorzitter en H. Bolt en E.E.V. Lenos als leden, in tegenwoordigheid van M.A. van Amerongen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 juli 2011.
(get.) H.J. Simon.
(get.) M.A. van Amerongen.
TM