ECLI:NL:CBB:2023:314

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
20 juni 2023
Publicatiedatum
16 juni 2023
Zaaknummer
22/1179 en 22/1774
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van bezwaarschriften inzake subsidie COVID-19

In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 20 juni 2023, betreft het de zaken tussen [naam 1] B.V. en de minister van Economische Zaken en Klimaat, met zaaknummers 22/1179 en 22/1774. De minister had eerder besloten dat het subsidiebedrag voor [naam 1] op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 voor het vierde kwartaal van 2020 en het eerste kwartaal van 2021 vastgesteld was op € 0,00. Dit leidde tot de verplichting voor [naam 1] om ontvangen voorschotten terug te betalen. De bezwaren van [naam 1] tegen deze besluiten werden door de minister niet-ontvankelijk verklaard, waarop [naam 1] beroep instelde.

Tijdens de zitting op 4 mei 2023 werd het beroep behandeld. [naam 1] voerde aan dat de termijnoverschrijding voor het indienen van de bezwaarschriften verschoonbaar was, omdat de administrateur terminaal ziek was en is overleden. Dit had geleid tot vertraging in de administratie en het aanvragen van de benodigde documenten. Het College oordeelde echter dat de termijnoverschrijdingen niet verschoonbaar waren. De ziekte van de gemachtigde was niet van dien aard dat deze niet in staat was om pro forma bezwaar te maken of [naam 1] te informeren over zijn situatie.

Het College concludeerde dat de minister de bezwaren terecht niet-ontvankelijk had verklaard en dat de beroepen ongegrond waren. De minister was niet verplicht om proceskosten te vergoeden. De uitspraak benadrukt het belang van tijdige indiening van bezwaarschriften en de voorwaarden waaronder termijnoverschrijdingen als verschoonbaar kunnen worden aangemerkt.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummers: 22/1179 en 22/1774

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 juni 2023 in de zaken tussen

[naam 1] B.V., te [plaats] ( [naam 1] ),

en

de minister van Economische Zaken en Klimaat (de minister)

(gemachtigde: mr. H.G.M. Wammes en mr. S. Hu).

Procesverloop

Met de besluiten van 2 september 2021 en 7 maart 2022 (de vaststellingsbesluiten) heeft de minister het subsidiebedrag voor [naam 1] op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 voor het vierde kwartaal van 2020 (Q4 2020) en het eerste kwartaal van 2021 (Q1 2021) vastgesteld op € 0,00. [naam 1] moet daarom de al ontvangen voorschotten van respectievelijk € 30.330,72 en € 19.727,42 terugbetalen.
Met de besluiten van 24 mei 2022 en 26 juli 2022 (de bestreden besluiten) heeft de minister de bezwaren van respectievelijk 9 maart 2022 en 17 mei 2022 tegen de vaststellingsbesluiten niet-ontvankelijk verklaard.
[naam 1] heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
De minister heeft voor ieder beroepschrift een verweerschrift ingediend.
Het College heeft de zaken op zitting behandeld op 4 mei 2023. Aan de zitting hebben deelgenomen de gemachtigden van de minister en [naam 2] namens [naam 1] .

Overwegingen

Inleiding
1. Het besluit voor Q4 2020 is genomen op 2 september 2021 en daarom liep de termijn om bezwaar te maken af op 14 oktober 2021. Het bezwaarschrift is ontvangen door verweerder op 9 maart 2022. Dit maakt dat het te laat is. Het besluit voor Q1 2021 is op 7 maart 2022 genomen en daarom liep de bezwaartermijn af op 18 april 2022. Het bezwaarschrift is ontvangen door verweerder op 17 mei 2022. Dit maakt dat het te laat is. In beide zaken is de termijn voor het maken van bezwaar dus overschreden en dat is ook niet in geschil.
2. Wel in geschil is de vraag of de termijnoverschrijdingen verschoonbaar (verontschuldigbaar) zijn.
Standpunt van [naam 1]
3. De gronden van beroep komen in beide zaken deels op hetzelfde neer. [naam 1] voert als belangrijkste reden voor de termijnoverschrijding aan dat haar administrateur terminaal ziek was en vervolgens is overleden. [naam 1] heeft uit respect voor hem en zijn familieleden en collega’s even gewacht met het opvragen van de jaarrekeningen. Toen deze jaarrekeningen weinig opleverden, heeft [naam 1] een nieuwe adviseur gezocht, wat weer vertraging opleverde. Ook stond het beheer van de E-herkenning module voor alle correspondentie nog op naam van de overleden adviseur. Daarom moest [naam 1] deze module opnieuw aanvragen. [naam 1] stelt daarnaast dat zij als kleine ondernemer afhankelijk is van een adviseur. Tot slot voert zij aan dat zij zwaarwegende financiële belangen heeft en in betalingsmoeilijkheden is gekomen door de terugvordering van de voorschotten.
4. Voor Q1 2021 voert [naam 1] nog een aparte grond aan, namelijk dat zij ervan uitging dat RVO de informatie in het al ingediende bezwaar voor Q4 2020 mee zou nemen in haar besluitvorming van de beschikking voor Q1 2021. [naam 1] is van mening dat er een samenhang is tussen de beide procedures voor beide kwartalen en verweerder daarmee rekening had moeten houden.
Beoordeling door het College
5. De termijn voor het indienen van een bezwaarschrift is op grond van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zes weken. Artikel 6:9, eerste lid, van de Awb bepaalt dat een bezwaarschrift tijdig is ingediend indien het voor het einde van de bezwaartermijn van zes weken is ontvangen. Op grond van artikel 6:11 van de Awb blijft niet-ontvankelijkverklaring achterwege bij een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift indien redelijkerwijs niet geoordeeld kan worden dat de indiener in verzuim is. De termijnoverschrijding is dan verschoonbaar.
6. Het College is van oordeel dat de termijnoverschrijdingen in deze zaken niet verschoonbaar zijn. Op zichzelf zijn er situaties denkbaar waarin ziekte van een gemachtigde kan leiden tot verschoonbaarheid. Het College noemt daarbij als voorbeeld een tegen het eind van de termijn opgetreden ziekte, zoals aan de orde was in de uitspraak van 26 juni 2021, ECLI:NL:CBB:2021:319. In dit geval is van zo’n situatie geen sprake. In dit geval is niet gebleken dat de gemachtigde, ondanks zijn ziekte, gedurende die periode van ziekte niet in staat was om in ieder geval pro forma bezwaar te maken dan wel [naam 1] in te lichten over zijn gezondheidstoestand. De gevolgen van het niet-tijdig maken van bezwaar komen onder deze omstandigheden voor rekening en risico van [naam 1] . Daarnaast is pas na een half jaar bezwaar gemaakt tegen het eerste vaststellingsbesluit. Het College ziet niet in waarom [naam 1] niet eerder al pro forma bezwaar had kunnen maken.
7. De omstandigheid dat op 9 maart 2022 bezwaar is gemaakt is het vaststellingbesluit over Q4 2020 maakt niet dat de minister daaruit had moeten afleiden dat [naam 1] ook bezwaar zou hebben tegen het vaststellingbesluit over Q1 2021. Ook daarin kan dus geen reden voor verschoonbaarheid worden gezien.
8. Ten slotte kunnen zwaarwegende financiële belangen ook geen reden zijn om een termijnoverschrijding verschoonbaar te maken.
9. De minister heeft de bezwaren dus terecht niet-ontvankelijk verklaard. Het College kan de gronden van [naam 1] tegen de vaststellingsbesluiten niet inhoudelijk beoordelen.
Conclusie
10. De beroepen zijn ongegrond. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

Het College verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H. de Wildt, in aanwezigheid van J.P.A. Schaafsma, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 juni 2023.
w.g. J.H. de Wildt w.g. J.P.A. Schaafsma