ECLI:NL:CBB:2020:130

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
3 maart 2020
Publicatiedatum
2 maart 2020
Zaaknummer
18/1402
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet verschoonbare termijnoverschrijding in bezwaar met betrekking tot fosfaatrecht

Op 3 maart 2020 heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven uitspraak gedaan in de zaak tussen Maatschap [naam 1] en [naam 2], appellante, en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder, onder zaaknummer 18/1402. De zaak betreft een niet-ontvankelijk verklaring van een bezwaar dat door appellante was ingediend tegen een besluit van verweerder, waarin het fosfaatrecht van appellante was vastgesteld. Het primaire besluit werd op 5 januari 2018 bekendgemaakt, waarna appellante het bezwaarschrift op 17 februari 2018 indiende, wat na de wettelijke termijn van zes weken was. De termijn voor het indienen van een bezwaarschrift vangt aan op de dag na de bekendmaking van het besluit, en in dit geval was de laatste dag voor indiening 16 februari 2018. Het College oordeelde dat appellante niet aannemelijk had gemaakt dat de termijnoverschrijding verschoonbaar was. De omstandigheden die appellante aanvoerde, zoals het overlijden van een familielid en de drukte rondom mantelzorg, werden niet als voldoende geacht om de termijnoverschrijding te rechtvaardigen. Het College concludeerde dat verweerder het bezwaar terecht niet-ontvankelijk had verklaard en verklaarde het beroep ongegrond. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 18/1402

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 maart 2020 in de zaak tussen

Maatschap [naam 1] en [naam 2] , te [plaats] , appellante,

en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder

(gemachtigde: mr. R. Kuiper).

Procesverloop

Bij besluit van 5 januari 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder op grond van artikel
23, derde lid, van de Meststoffenwet het fosfaatrecht van appellante vastgesteld.
Bij besluit van 19 juni 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellante niet-ontvankelijk verklaard.
Appellante heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 januari 2020. Voor appellante zijn verschenen [naam 1] , [naam 2] en [naam 3] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken. Op grond van artikel 6:8, eerste lid, van de Awb vangt de termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekend gemaakt. In artikel 3:41, eerste lid, van de Awb is bepaald dat de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, geschiedt door toezending of uitreiking aan hen. Uit artikel 6:9, eerste en tweede lid, van de Awb volgt dat een bezwaarschrift tijdig is ingediend indien het voor het einde van de termijn per post is bezorgd en niet later dan een week na afloop is ontvangen. Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift
niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van appellante tegen het primaire besluit niet-ontvankelijk verklaard, omdat appellante het bezwaarschrift niet tijdig heeft ingediend. Tussen partijen is niet in geschil dat verweerder het primaire besluit op
5 januari 2018 op de in artikel 3:41 van de Awb voorgeschreven wijze bekend heeft gemaakt. Dit betekent dat ingevolge artikel 6:8 van de Awb de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift op 6 januari 2018 aanving en 16 februari 2018 de laatste dag was waarop nog tijdig bezwaar gemaakt kon worden. Nu appellante het bezwaarschrift heeft ingediend op
17 februari 2018, is de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift overschreden.
3. In wat appellante heeft aangevoerd ziet het College geen grond om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten. Dat appellante het primaire besluit op
6 januari 2018 heeft ontvangen en zij, gelet op het voorgaande dus ten onrechte, ervan uitging dat zij op 17 februari 2018 nog tijdig bezwaar kon maken, komt voor haar rekening. Hoewel voorts begrijpelijk is dat de maten van appellante vanwege het overlijden van hun (schoon)moeder in de tijd na het afkomen van het primaire besluit druk waren met het verlenen van mantelzorg aan hun (schoon)vader en zij in overleg waren met hun toenmalige gemachtigde om een bezwaarschrift op te stellen, neemt dat niet weg dat appellante maatregelen had moeten en ook had kunnen treffen om ervoor te zorgen dat het bezwaarschrift tijdig zou worden ingediend, zo nodig onder aankondiging van aan te vullen bezwaargronden.
4. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat verweerder het bezwaar terecht
niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het beroep is ongegrond. Aan een inhoudelijke beoordeling van de zaak komt het College niet toe.
5. Het College ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Venekamp, in aanwezigheid van mr. L. ten Hove, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 maart 2020.
w.g. A. Venekamp w.g. L. ten Hove