ECLI:NL:CRVB:2002:AE4455
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- C.W.J. Schoor
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de ontvankelijkheid van bezwaar tegen besluit Sociale Verzekeringsbank inzake vrijwillige AOW-verzekering
In deze zaak gaat het om de ontvankelijkheid van het bezwaar van appellant tegen een besluit van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) dat hem meedeelde dat hij niet bevoegd was om deel te nemen aan de vrijwillige verzekering ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) en de Algemene nabestaandenwet (Anw). Appellant, woonachtig in België, maakte bezwaar tegen dit besluit, maar de SVB verklaarde dit bezwaar ongegrond. De rechtbank Amsterdam bevestigde deze beslissing in een eerdere uitspraak.
Appellant stelde hoger beroep in, waarbij hij aanvoerde dat hij door afwezigheid in het buitenland niet binnen de gestelde termijn van zes weken bezwaar kon maken. De Centrale Raad van Beroep diende te beoordelen of de SVB het bezwaar terecht niet-ontvankelijk had verklaard. De Raad concludeerde dat appellant de termijn voor het indienen van bezwaar had overschreden, en dat zijn afwezigheid in het buitenland geen geldige reden was voor deze termijnoverschrijding.
De Raad overwoog dat het op de weg van appellant lag om ervoor te zorgen dat hij tijdig bezwaar kon maken, ook al was hij in het buitenland. Bovendien bleek dat de gemachtigde die appellant had aangewezen, niet had gefunctioneerd zoals bedoeld, omdat zij hem vergezelde op zijn reis en niet zelfstandig bezwaar had gemaakt. De Raad oordeelde dat de SVB het bezwaar van appellant terecht niet-ontvankelijk had verklaard.
Uiteindelijk vernietigde de Raad de eerdere uitspraak van de rechtbank en het besluit van de SVB, verklaarde het bezwaar van appellant niet-ontvankelijk en bepaalde dat de SVB het door appellant betaalde griffierecht diende te vergoeden.