In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 26 februari 2021 een mondelinge tussenuitspraak gedaan in het kader van een bezwaar tegen de niet-ontvankelijkheid van een subsidieaanvraag. Appellante, een V.O.F. uit [plaats], had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de minister van Economische Zaken en Klimaat, dat haar bezwaar tegen de toekenning van een subsidie van € 7.718,17 op grond van de Regeling subsidie financiering vaste lasten MKB COVID-19 niet-ontvankelijk verklaarde wegens een niet-verschoonbare termijnoverschrijding. De bezwaartermijn eindigde op 28 augustus 2020, maar het bezwaarschrift was pas op 4 september 2020 ontvangen. Appellante voerde aan dat de termijnoverschrijding verschoonbaar was, omdat haar gemachtigde door een hersenschudding en blessure niet in staat was om het bezwaarschrift tijdig in te dienen. Het College oordeelde dat de omstandigheden die appellante aanvoerde, voldoende reden gaven om de termijnoverschrijding als verschoonbaar te beschouwen. Het College droeg verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening gehouden moet worden met de overwegingen in deze tussenuitspraak. De verdere beslissing over de proceskosten en het griffierecht wordt aangehouden tot de einduitspraak.