ECLI:NL:CRVB:2014:1278

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 april 2014
Publicatiedatum
16 april 2014
Zaaknummer
13-448 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verontschuldigbare termijnoverschrijding bij indienen bezwaarschrift in sociale zekerheidsrecht

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 april 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De zaak betreft een geschil tussen appellante en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de ontvankelijkheid van een bezwaarschrift. Appellante had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het Uwv waarin zij geschikt werd verklaard om haar werk te doen, maar dit bezwaar was buiten de wettelijke termijn van twee weken ingediend. De rechtbank had het beroep van appellante ongegrond verklaard, maar appellante stelde dat haar ernstige psychische en medische klachten haar verhinderden om tijdig bezwaar te maken.

De Raad heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat appellante inderdaad buiten de termijn heeft ingediend, maar dat er omstandigheden waren die deze termijnoverschrijding verontschuldigbaar maakten. De Raad heeft de medische situatie van appellante in de laatste dagen van de bezwaartermijn in ogenschouw genomen, waarbij bleek dat zij plotseling oogproblemen had gekregen en met spoed naar een specialist moest worden verwezen. De Raad oordeelde dat het Uwv de rechtspraak had miskend door te stellen dat appellante in staat was om tijdig bezwaar te maken.

Uiteindelijk heeft de Raad de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd, het beroep van appellante gegrond verklaard en het Uwv opgedragen om het ingediende bezwaarschrift alsnog te beoordelen. Tevens is het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante, die zijn begroot op € 974,-. De uitspraak benadrukt het belang van het erkennen van verontschuldigbare redenen voor termijnoverschrijding in het bestuursrecht, vooral in gevallen waar medische omstandigheden een rol spelen.

Uitspraak

13/448 ZW
Datum uitspraak: 16 april 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 13 december 2012, 12/1282 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M.K. Bhadai, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 maart 2014. Namens appellante is mr. Bhadai verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.J.M.M. de Poel.

OVERWEGINGEN

1.1. Bij besluit van 17 januari 2012 heeft het Uwv appellante met ingang van 18 januari 2012 geschikt verklaard om haar werk te doen. Het besluit vermeldt dat binnen twee weken na de datum van ondertekening schriftelijk bezwaar kan worden ingediend.
1.2. Bij besluit van 6 maart 2012 (bestreden besluit) heeft het Uwv het tegen het besluit van
17 januari 2012 bij brief van 9 februari 2012 ingediende en door het Uwv op 14 februari 2012 ontvangen bezwaarschrift niet-ontvankelijk verklaard. Daartoe is overwogen dat, na onderzoek door een bezwaarverzekeringsarts, er geen medische reden is voor het te laat indienen van het bezwaar.
2.
De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat de situatie van appellante en haar klachten in de periode van 18 tot en met 31 januari 2012 (de bezwaarperiode) niet zodanig waren dat de overschrijding van de bezwaartermijn verschoonbaar geacht moet worden.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat de rechtbank, gelet op haar ernstige psychische en medische klachten, het beroep ten onrechte ongegrond heeft verklaard. Er was sprake van een totaal niet kunnen functioneren en blokkade, waardoor zij de post niet kon behandelen.
3.2.
Het Uwv heeft zich op het standpunt gesteld dat appellante niet tijdens de hele bezwaarperiode buiten staat was om bezwaar in te dienen en, zo er al sprake was van een blokkade bij appellante, zij voldoende hulp in haar omgeving had om tijdig bezwaar te maken.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Niet in geschil is dat het bezwaar buiten de termijn van twee weken is ingediend en dat daarmee de bezwaartermijn is overschreden. De vraag is slechts of er een grond is op basis waarvan redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat appellante in verzuim is geweest.
4.2.
Het bestreden besluit berust op de overweging dat appellante gedurende de bezwaartermijn van 17 januari tot 31 januari 2012 medisch gezien in staat moet zijn geweest om in de periode van 17 januari tot 28 januari 2012 tijdig bezwaar te maken. Uit de rapporten van de bezwaarverzekeringsarts van 29 februari 2012 en 5 september 2012 en de gegevens van Erasmus MC blijkt dat appellante op 28 januari 2012 plotseling oogproblemen heeft gekregen, met spoed is verwezen naar de oogpoli op 31 januari 2012 waarbij vermoeden van de ziekte M.S. is geuit en zij direct is verwezen naar de neuroloog voor nader onderzoek op
1 februari 2012 die de diagnose bevestigde. Volgens de bezwaarverzekeringsarts is goed denkbaar dat appellante in de laatste dagen van de bezwaartermijn een toename van psychische klachten heeft ervaren, maar dat zij wel tot 28 januari 2012 bezwaar had kunnen aantekenen.
4.3.
Zoals de Raad in zijn uitspraak van 1 juli 2011 (ECLI:NL:CRVB:2011:BR0165) heeft overwogen, staat een in de wet gegeven beroepstermijn geheel ter beschikking van de belanghebbende die beroep in wil stellen. Indien in de laatste dagen van de beroepstermijn zich een onvoorziene omstandigheid voordoet en het beroepschrift niet tijdig wordt ingediend, kan niet de enkele omstandigheid dat de belanghebbende heeft gewacht tot de laatste dagen voor afloop van de beroepstermijn hem worden tegengeworpen door te stellen dat hij niet eerder is overgegaan tot het indienen van een (voorlopig) beroepschrift. Ook in zo’n geval dient te worden bezien of de door de belanghebbende aangevoerde, aan het einde van de beroepstermijn opgekomen omstandigheid voldoende grond biedt om de overschrijding van de beroepstermijn verontschuldigbaar te achten. Er is geen reden om voor de bezwaartermijn anders te oordelen.
4.4.
In het onderhavige geval leidt de Raad uit de beoordeling door de bezwaarverzekeringsarts af dat deze in de situatie van appellante in de laatste dagen van de bezwaartermijn een verontschuldigbare reden ziet dat geen bezwaar is ingediend. Daarvan uitgaande heeft het Uwv de rechtspraak van de Raad miskend.
4.5.
Er is onvoldoende aanleiding om in de hulp die appellante volgens de in het proces verbaal van de zitting van de rechtbank weergegeven verklaringen van haar voormalige partner zo nu en dan ontving en in het vervolgens inschakelen van een belangenbehartiger die het bezwaarschrift namens appellante heeft ingediend reden te zien dat toch verwijtbaar te laat bezwaar is gemaakt. Weliswaar had met de betreffende hulp een (voorlopig) bezwaarschrift kunnen worden ingediend in de periode tot 28 januari 2012, maar gelet op de toen plotseling gewijzigde medische situatie acht de Raad het verontschuldigbaar dat in de laatste dagen van de bezwaartermijn de primaire aandacht is uitgegaan naar appellante met als gevolg dat eerst ruim een week later het bezwaarschrift is opgesteld, dat vervolgens niet onredelijk laat is ingediend.
4.6.
Hetgeen in 4.1 tot en met 4.5 is overwogen leidt tot de conclusie dat het hoger beroep slaagt. De aangevallen uitspraak zal, evenals het bestreden besluit, worden vernietigd en het Uwv zal het ingediende bezwaarschrift tegen het besluit van 17 januari 2012 alsnog moeten beoordelen.
5.
Er is aanleiding het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante. Deze kosten worden begroot op € 974,- voor in hoger beroep verleende rechtsbijstand.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 6 maart 2012;
  • draagt het Uwv op een nieuwe beslissing op het bezwaar te nemen met in achtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 974,-
  • bepaalt dat het Uwv aan appellante het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 157,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk, in tegenwoordigheid van
Z. Karekezi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 april 2014.
(getekend) J.S. van der Kolk
(getekend) Z. Karekezi
IvR