In deze zaak heeft het College van Beroep voor het Bedrijfsleven op 22 mei 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een appellant, een landbouwer, en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De appellant had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de minister waarin betalingsrechten waren toegewezen op basis van de Uitvoeringsregeling rechtstreekse betalingen GLB. Het primaire besluit werd op 21 april 2016 bekendgemaakt, waarna de appellant op 27 juni 2016 bezwaar indiende. Het College oordeelde dat de bezwaartermijn van zes weken was overschreden, en dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was. De appellant had aangevoerd dat persoonlijke omstandigheden, zoals het ziekbed en overlijden van zijn moeder, de reden waren voor de termijnoverschrijding. Het College oordeelde echter dat deze omstandigheden niet voldoende waren om de overschrijding als verschoonbaar te beschouwen, aangezien niet was aangetoond dat de appellant niet in staat was om tijdig bezwaar te maken.
Het College verklaarde het beroep van de appellant gegrond, vernietigde het bestreden besluit en verklaarde het bezwaar van de appellant niet-ontvankelijk. Tevens werd de minister veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van de appellant. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en is van belang voor de beoordeling van termijnoverschrijdingen in bestuursrechtelijke procedures.