ECLI:NL:HR:2021:1153
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de tijdigheid van ingediende rechtsmiddelen in bestuursrechtelijke zaken
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 16 juli 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure over de tijdigheid van een ingediend bezwaarschrift in het bestuursrecht. De belanghebbende, vertegenwoordigd door M.M. Cordua, had een aanslag in de erfbelasting ontvangen, waartegen bezwaar was gemaakt. Dit bezwaar werd door de Inspecteur niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding. De Rechtbank Gelderland oordeelde echter dat het bezwaar ontvankelijk was, omdat het bezwaarschrift om redenen buiten de macht van de belanghebbende de Inspecteur niet had bereikt. De Inspecteur ging in hoger beroep, maar het Hof verklaarde het incidentele hoger beroep van de Inspecteur niet-ontvankelijk wegens te late indiening.
De Hoge Raad heeft in deze zaak de vraag behandeld of het Hof terecht ambtshalve de tijdigheid van het bezwaar heeft beoordeeld. De Hoge Raad oordeelde dat de rechter in een volgende instantie niet ambtshalve de tijdigheid van een rechtsmiddel in de vorige instantie moet beoordelen. Dit betekent dat de rechtbank het bezwaar niet ambtshalve wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk mag verklaren, en dat het hof het bij de rechtbank ingestelde beroep niet ambtshalve wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk mag verklaren. De Hoge Raad heeft de uitspraak van het Hof vernietigd en de zaak verwezen naar het Gerechtshof 's-Hertogenbosch voor verdere behandeling.
De Hoge Raad heeft ook geoordeeld dat de Staatssecretaris van Financiën moet worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie en dat het griffierecht aan de belanghebbende moet worden vergoed. Dit arrest is van belang voor de rechtspraktijk, omdat het de procedurele regels rondom de beoordeling van de tijdigheid van rechtsmiddelen in bestuursrechtelijke zaken verduidelijkt.