ECLI:NL:CRVB:2005:AS9420
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Ch. van Voorst
- M.S.E. Wulffraat-van Dijk
- M.C. Bruning
- Rechtspraak.nl
Bezwaartermijn en niet-ontvankelijkheid in WAO-zaak
In deze zaak, behandeld door de Centrale Raad van Beroep op 23 februari 2005, gaat het om de vraag of de bezwaartermijn is overschreden door gedaagde, die pas na het verstrijken van deze termijn bezwaar heeft gemaakt. De Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen had gedaagde op 7 mei 2003 een WAO-uitkering toegekend, maar besloot deze niet uit te betalen voor een bepaalde periode vanwege te late aangifte van arbeidsongeschiktheid door de werkgever. Gedaagde heeft op 6 augustus 2003 bezwaarschriften ingediend, die door appellant niet-ontvankelijk zijn verklaard wegens overschrijding van de bezwaartermijn. De rechtbank ’s-Gravenhage had eerder de besluiten van appellant vernietigd, maar appellant ging in hoger beroep.
Tijdens de zitting op 12 januari 2005 was gedaagde aanwezig, bijgestaan door zijn advocaat, terwijl appellant niet vertegenwoordigd was. De Raad oordeelde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat gedaagde redelijkerwijs geen verwijt kon worden gemaakt van het te laat indienen van de bezwaarschriften. De Raad stelde vast dat gedaagde de wettelijk voorgeschreven bezwaartermijn van zes weken had overschreden en dat de omstandigheden die door de rechtbank waren aangevoerd, niet verschoonbaar waren. De Raad concludeerde dat gedaagde niet tijdig bezwaar had gemaakt en dat appellant niet verplicht was om gedaagde te wijzen op de termijn voor het indienen van bezwaar. De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak en verklaarde de inleidende beroepen ongegrond.