ECLI:NL:CRVB:2016:2557

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 juni 2016
Publicatiedatum
7 juli 2016
Zaaknummer
15-8232 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de termijnoverschrijding bij bezwaar tegen uitkeringsbesluit Werkloosheidswet

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 juni 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank Midden-Nederland. De appellant had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat zijn uitkering op grond van de Werkloosheidswet met 37,50% had gekort vanwege onvoldoende sollicitaties. Het bezwaar van de appellant werd door het Uwv niet-ontvankelijk verklaard omdat het te laat was ingediend. De rechtbank bevestigde deze beslissing, waarbij werd overwogen dat de appellant niet tijdig bezwaar had gemaakt en dat er geen sprake was van een verschoonbare termijnoverschrijding, ondanks de gezondheidsklachten van de appellant.

De appellant stelde in hoger beroep dat hij het bezwaarschrift tijdig had verzonden en dat, indien er sprake was van een termijnoverschrijding, deze verschoonbaar was vanwege zijn gezondheidsproblemen. De Raad oordeelde echter dat de rechtbank terecht had vastgesteld dat de bezwaartermijn was aangevangen op 7 oktober 2014 en eindigde op 17 november 2014. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat de appellant geen nadere gegevens had overgelegd die zijn gezondheidsklachten in de relevante periode onderbouwden. Daarom werd het hoger beroep afgewezen en de aangevallen uitspraak bevestigd.

De uitspraak benadrukt het belang van tijdige indiening van bezwaarschriften en de vereisten voor het aannemen van verschoonbare termijnoverschrijdingen, vooral in gevallen waarin gezondheidsproblemen worden ingeroepen als reden voor vertraging.

Uitspraak

15/8232 WW
Datum uitspraak: 29 juni 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
29 oktober 2015, 15/1148 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. H. Zahi, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 mei 2016. Appellant is, met voorafgaand bericht, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. G.A. Vermeijden.

OVERWEGINGEN

1. Bij besluit van 6 oktober 2014 heeft het Uwv de uitkering op grond van de Werkloosheidswet, die appellant vanaf 15 april 2014 ontving, met ingang van 29 september 2014 over een periode van vier maanden gekort met 37,50% omdat appellant in de periode van 20 augustus 2014 tot en met 16 september 2014 onvoldoende zou hebben gesolliciteerd. Appellant heeft bij brief, gedateerd 17 november 2014, verzonden op 20 november 2014 en bij het Uwv ontvangen op 21 november 2014, bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Bij besluit van 15 januari 2015 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, omdat het te laat is ingediend en de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is geacht.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak onder meer het volgende overwogen:
“Vast staat dat verweerder het primaire besluit bekend heeft gemaakt op 6 oktober 2014 door verzending per post, zodat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift eindigde op 17 november 2014. Voorts stelt de rechtbank vast dat eiser het bezwaarschrift op 17 november heeft gedateerd, maar dat uit de poststempel op de envelop blijkt dat het stuk pas op 20 november 2014 per post is verzonden. Verweerder heeft het stuk op 21 november 2014 ontvangen. Het voorgaande betekent gelet op het bepaalde in artikel 6:9, tweede lid, van de Awb dat eiser het bezwaarschrift te laat heeft ingediend.
Eiser voert vervolgens aan dat sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding, omdat hij lijdt aan lichamelijke en psychische klachten (burn-out en depressie) waardoor hij niet in staat is geweest tijdig bezwaar te maken. Om die reden heeft hij een familielid gevraagd hem te helpen met zijn bezwaarschrift.
Naar het oordeel van de rechtbank is hier geen sprake van een verschoonbare termijnoverschrijding als bedoeld in artikel 6:11 van de Awb. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) is daarvan alleen sprake in zeer bijzondere gevallen. Eiser heeft niet door middel van stukken aangetoond dat zijn situatie zo bijzonder is, dat het overschrijden van de bezwaartermijn hem niet kan worden aangerekend. Daarbij is van belang dat verweerder het dossier heeft voorgelegd aan de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Deze heeft in zijn rapport van 9 januari 2015 geconstateerd dat eiser tijdens de bezwaarperiode in oktober 2014 wel in staat was om te solliciteren, zoals blijkt uit een door eiser opgesteld sollicitatieoverzicht. Het is dan ook niet aannemelijk dat eisers situatie zodanig was, dat niet van hem kon worden verwacht tijdig bezwaar te maken. Verder volgt uit vaste rechtspraak dat indien een belanghebbende zich beroept op lichamelijke of psychische problemen waardoor hij niet in staat is tijdig bezwaar te maken, van hem wordt verwacht dat hij hulp inroept bij het behartigen van zijn belangen. Blijkbaar heeft eiser gebruik gemaakt van de hulp van een familielid, maar is het bezwaar desondanks te laat ingediend.”
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep zijn standpunt herhaald dat hij het bezwaarschrift tijdig heeft verzonden en dat, indien sprake is van een termijnoverschrijding, die verschoonbaar is, gezien zijn gezondheidsklachten. Appellant heeft hieraan toegevoegd dat de verzenddatum van het besluit van 6 oktober 2014 onduidelijk is, zodat ook onduidelijk is wanneer de bezwaartermijn is aangevangen en geëindigd en niet vaststaat dat hij te laat bezwaar heeft gemaakt.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Nu appellant de ontvangst van het besluit van 6 oktober 2014 niet heeft ontkend wordt ervan uitgegaan dat het besluit op die datum is verzonden. De rechtbank heeft dan ook terecht als vaststaand aangenomen dat de bezwaartermijn is aangevangen op 7 oktober 2014 en liep tot en met 17 november 2014. Ook de andere overwegingen van de rechtbank zijn juist en worden onderschreven. Appellant heeft in hoger beroep geen nadere gegevens overgelegd over zijn gezondheidstoestand in de periode oktober/november 2014, zodat geen aanleiding bestaat voor een ander oordeel met betrekking tot de verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding dan dat van de rechtbank.
4.2.
Uit 4.1 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak komt daarom voor bevestiging in aanmerking.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door B.M. van Dun, in tegenwoordigheid van G.J. van Gendt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 juni 2016.
(getekend) B.M. van Dun
(getekend) G.J. van Gendt

UM