ECLI:NL:CRVB:2021:150
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en medisch oordeel
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 januari 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om hem een WIA-uitkering toe te kennen. Appellant, die zich op 12 april 2016 ziek meldde met psychische klachten en klachten aan zijn handen en voeten, had eerder een aanvraag ingediend op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Het Uwv had vastgesteld dat appellant met inachtneming van zijn beperkingen belastbaar was, maar dat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot de weigering van de uitkering.
De rechtbank Midden-Nederland had het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, en appellant ging in hoger beroep. Tijdens de zitting, die via videobellen plaatsvond, heeft appellant zijn standpunt toegelicht, waarbij hij stelde dat zijn ziektebeeld hem ongeschikt maakt voor werk. Het Uwv heeft het standpunt van de rechtbank onderschreven en bevestigd dat de mate van arbeidsongeschiktheid correct was vastgesteld.
De Centrale Raad van Beroep heeft in haar overwegingen benadrukt dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de juistheid van het medisch oordeel van het Uwv. De Raad concludeert dat appellant niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is, en dat de door het Uwv geselecteerde functies geschikt zijn voor appellant. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.