ECLI:NL:CRVB:2014:4086
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de niet-ontvankelijkheid van bezwaar tegen besluit bijzondere bijstand
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 december 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank Limburg. De zaak betreft een aanvraag om bijzondere bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) door appellante, die op 19 februari 2010 was ingediend voor een gehoorapparaat. Het dagelijks bestuur van de regionale sociale dienst Pentasz Mergelland heeft de aanvraag op 27 mei 2010 buiten behandeling gelaten, omdat appellante niet tijdig de gevraagde bankafschriften had overgelegd. Appellante heeft pas op 15 augustus 2012 bezwaar gemaakt tegen dit besluit, wat meer dan twee jaar na de termijn was.
Het dagelijks bestuur heeft het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, wat door de rechtbank is bevestigd. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat zij door psychische klachten niet in staat was om tijdig bezwaar te maken. De Raad heeft echter geoordeeld dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat haar medische situatie tijdens de bezwaartermijn zodanig ernstig was dat zij niet in staat was om tijdig een bezwaarschrift in te dienen. De Raad heeft daarbij ook gekeken naar de verklaringen van haar psychiater en de omstandigheden rondom haar juridische procedures in die periode.
De Raad concludeert dat het college het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard en bevestigt de uitspraak van de rechtbank. Het verzoek van appellante om schadevergoeding wordt afgewezen, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is gedaan door Y.J. Klik, met C.E.M. van Paddenburgh als griffier, en is openbaar uitgesproken op 9 december 2014.