2.9.Uit het voorgaande volgt dat de Wet stroomlijnen hoger beroep mede ertoe strekt dat een vonnis vaker dan voorheen wordt bevestigd. De rechtspraktijk moet trachten daaraan gevolg te geven. Nog steeds geldt echter dat een vernietiging van het vonnis is aangewezen indien en voor zover het Hof wat betreft op de voet van art. 358 in verbinding met de art. 348 en 350 Sv te nemen beslissingen, tot een ander oordeel komt dan de eerste rechter. Dat betekent voor de onderhavige zaak dat na een wijziging zoals het Hof hier heeft aangebracht in de bewezenverklaring van het onder 4, 5 en 6 tenlastegelegde, een vonnis in dat opzicht niet vatbaar is voor bevestiging. De middelen klagen daarover echter niet.’
40. Uit deze overwegingen kan worden afgeleid dat Uw Raad de beslissingen op de formele en materiële vragen aanmerkt als de beslissingen die zich voor bevestiging en vernietiging lenen. En de beslisregels die deze overwegingen bevatten maken duidelijk dat een vonnis zich voor partiële vernietiging leent als het hof zich met één van die beslissingen niet kan verenigen. Maar de beslisregel dat een vonnis dient te worden vernietigd indien en voor zover het hof zich niet kan verenigen met een door de eerste rechter genomen beslissing sluit niet uit dat een deel van de beslissing die de rechtbank naar aanleiding van één van de vragen heeft genomen wordt bevestigd en een ander deel vernietigd. Bij wijze van voorbeeld kan worden gedacht aan een arrest waarin tien feiten bewezen zijn verklaard. De rechtsregels van de geciteerde overwegingen behoeven niet zo gelezen te worden dat alle bewezenverklaringen dienen te worden vernietigd als het hof in één daarvan enkele betrekkelijk ondergeschikte wijzigingen wil aanbrengen.
41. De toelichting op het middel wijst erop dat Uw Raad een arrest in sommige zaken (deels) vernietigt en terugwijst ‘uitsluitend wat betreft de strafoplegging’. Dat duidt erop, zo begrijp ik de stellers van het middel, dat de straftoemeting een geheel vormt. Naar het mij voorkomt gaat het hier evenwel om een andere kwestie. Het staat niet ter discussie dat het hof ook de bevestigde beslissingen inzake straftoemeting zelf neemt, bij het beantwoorden van de vragen van de artikelen 348 en 350 Sv. Het staat evenmin ter discussie dat de bevestigde beslissingen en de beslissingen die het hof in de plaats stelt van vernietigde beslissingen een logisch geheel dienen te vormen. Waar het om gaat, bij de rechtsvraag die dit middel aan de orde stelt, is hoeveel vrijheid het hof heeft bij het verdelen van dat geheel aan beslissingen over arrest en vonnis.
42. Uit de parlementaire behandeling van de Wet stroomlijnen hoger beroep kan enige steun worden gehaald voor het standpunt dat een werkwijze als hier door het hof is toegepast tot de mogelijkheden behoort. In de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat tot deze wet heeft geleid wordt gesteld: ‘In de Werkgroep hoger beroep en verzet is de voorkeur uitgesproken voor een systeem waarin de appèlrechter het vonnis bevestigt in zoverre hij daarmee instemt. Voorts kan hij in het vonnis verbeteringen aanbrengen in beslissingen en motiveringen.’De mogelijkheid om een verbetering aan te brengen in een beslissing lijkt te impliceren dat een beslissing waar het hof het niet helemaal mee eens is niet integraal behoeft te worden vernietigd. Tegelijk is deze passage in de memorie van toelichting (die niet in termen van bevestigen en vernietigen spreekt) niet zo dwingend dat zij Uw Raad zou dienen af te houden van een andere keuze inzake de mogelijkheden tot partieel bevestigen indien de argumenten voor die andere keuze zwaarder wegen.
43. Of een partiële bevestiging en vernietiging van de straftoemeting mogelijk is, dient naar het mij voorkomt te worden afgeleid uit de betekenis die de beslissing inzake bevestigen en vernietigen in ons appelprocesrecht toekomt. Na de inwerkingtreding van ons Wetboek van Strafvordering is lange tijd uitgangspunt dat het bevestigen van een beslissing slechts mogelijk was als deze op een deugdelijke grondslag berustte. Blok en Besier schreven reeds: ‘Van eene bevestiging van een vonnis kan echter geen sprake zijn, indien de rechter in eersten aanleg hetzij bij de samenstelling van het vonnis, hetzij bij de uitspraak daarvan, vormen heeft geschonden, die op straffe van nietigheid zijn voorgeschreven. Het Hof, dat zoodanig vonnis zou bevestigen, zou die vormfout bestendigen en daarom een voor vernietiging vatbaar arrest wijzen. (...) Werd dus het vonnis in eersten aanleg met gebruikmaking van onwettig bewijsmateriaal gewezen, dan is het den appelrechter niet geoorloofd, met een beroep op de eerste zinsnede van het eerste lid van art. 423, het vonnis te bevestigen na dat materiaal ter zijde te hebben gesteld, of het door ander bewijsmateriaal te hebben vervangen (…). Ook indien tijdens de terechtzitting in eersten aanleg een vorm werd verzuimd, die op straffe van nietigheid is voorgeschreven, zal in overeenstemming met de rechtspraak op het vorige Wetboek (...) het in eersten aanleg gewezen vonnis in hooger beroep moeten worden vernietigd. De wetgever is echter aan de eischen der practijk in zooverre te gemoet gekomen, dat hij den appelrechter de bevoegdheid heeft gegeven in geval van
vernietigingvan het vonnis bepaalde gedeelten daarvan in zijn arrest
over te nemen, voor zoover deze niet aan nietigheid lijden’.
44. Krabbe liet zien dat het geldend recht in 1983 nog in belangrijke mate met deze uitgangspunten spoorde: ‘Is een vonnis nietig, dan is er geen ruimte meer om het te bevestigen. Een vonnis waarin bijvoorbeeld de bewezenverklaring niet uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid, is nietig en leent zich niet meer voor een bevestiging met aanvulling van gronden (...). En ten slotte kan de nietigheid van het vonnis veroorzaakt worden door fouten die tijdens de loop van het onderzoek ter terechtzitting zijn gemaakt. (…) De mogelijkheden tot het gedeeltelijk bevestigen en gedeeltelijk vernietigen worden bepaald door de volgorde van de beslissingen, die op basis van de artt. 348 en 350 Sv moeten worden genomen. (…) Zo besliste de Hoge Raad dat een vonnis niet bevestigd kan worden, op de punten van de kwalificatie tot en met de strafmaat, indien de rechter in hoger beroep tot een andere bewezenverklaring is gekomen is gekomen dan de rechter in eerste aanleg. De basis voor het bevestigen van deelbeslissingen is weggenomen, doordat de rechter in hoger beroep tot een andere bewezenverklaring kwam. (…) De rechter in hoger beroep, die zoveel mogelijk op ‘safe’ speelt en daarom het vonnis in eerste aanleg gewezen vernietigt, kan met overneming van gedeelten van het vonnis in eerste aanleg doen wat de rechter in eerste aanleg had behoren te doen. Na een vernietiging van het vonnis in eerste aanleg mag de rechter in hoger beroep immers gedeelten van het vonnis overnemen, waarbij men moet bedenken dat het begrip ‘gedeelten’ geen onderscheid maakt tussen beslissingen en gronden (art. 423 lid 3 Sv)’.
45. Alleen al de onmogelijkheid om een beslissing die op een vernietigde beslissing voortbouwt te bevestigen, door Harteveld wel eens verduidelijkt met de metafoor van een blokkentoren, bracht mee dat een partiële vernietiging van -bijvoorbeeld- de bewezenverklaring niet erg aantrekkelijk was. Een partiële vernietiging van de bewezenverklaring impliceerde dat een partiële vernietiging van de beslissingen inzake de kwalificatie en een al dan niet partiële vernietiging van de beslissing inzake de straftoemeting noodzakelijk was. Dat bracht al gauw complicaties mee die het aantrekkelijker maakten om -conform de werkwijze die destijds de gangbare was- het vonnis te vernietigen.
46. De wetgever heeft in deze stand van zaken wijziging willen brengen met de Wet stroomlijnen hoger beroep. Zoals wij zagen heeft de wetgever zich in de memorie van toelichting bij dit wetsvoorstel aangesloten bij de Werkgroep hoger beroep en verzet, die een voorkeur heeft uitgesproken voor een systeem waarin de appelrechter het vonnis bevestigt ‘in zoverre hij daarmee instemt’ en waarin hij verbeteringen kan aanbrengen in beslissingen en motiveringen die in het vonnis staan. Daaruit lijkt te spreken dat ook een beslissing die voortbouwt op een beslissing die vernietigd is, kan worden bevestigd. Doorslaggevend voor het kunnen bevestigen van een beslissing is, zo lijkt het, immers enkel dat de rechter daarmee instemt. Het vervolg van de memorie van toelichting doet er wat aan twijfelen of de wetgever werkelijk zo ver heeft willen gaan: ‘In de controle op de rechtmatigheid van het onderzoek (...) kan een grond voor de vernietiging van de aangevallen beslissing worden gevonden. Maar een vormverzuim behoeft niet tot vernietiging van een vonnis te leiden. Het past bij het concept van het voortbouwend hoger beroep, dat het gerechtshof, met inachtneming van hetgeen ter zitting in hoger beroep is geschied, oordeelt of aan enig vormverzuim in eerste aanleg vernietigende betekenis moet worden toegekend’.Een vormverzuim kan blijkens deze passage nog steeds tot vernietiging leiden. Maar de beslissing tot vernietiging lijkt niet langer een automatisch gevolg te zijn van het vormverzuim. Het is veeleer een consequentie die de appelrechter daar al dan niet aan kan verbinden.
47. Uw Raad heeft in het eerder genoemde HR 13 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM0256,NJ2011/294 m.nt. Mevis overwegingen geformuleerd die tot op zekere hoogte bij deze benadering aansluiten. Uw Raad overwoog dat een vonnis dient te worden vernietigd ‘indien en voor zover het hof zich niet kan verenigen met door de eerste rechter op de voet van art. 358 in verbinding met de art. 348 en 350 Sv genomen beslissingen’. Dat laat -net als de memorie van toelichting- de mogelijkheid open dat een beslissing die op een vernietigde beslissing voortbouwt wordt bevestigd.Uw Raad relativeerde voorts het uitgangspunt ‘dat bevestiging van een vonnis slechts mogelijk is indien het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg is gevoerd met inachtneming van alle daarvoor geldende procedureregels’. Vormverzuimen begaan gedurende de behandeling in eerste aanleg zijn doorgaans door de behandeling in appel hersteld en behoeven ingeval cassatieberoep is ingesteld veelal niet tot cassatie te leiden omdat daarover hetzij bij de behandeling van de zaak in hoger beroep hetzij in cassatie niet is geklaagd dan wel de betrokkene niet in een rechtens te respecteren belang is geschaad.Nadien heeft Uw Raad onder meer een arrest gewezen waaruit kan worden afgeleid dat een vonnis waarin ten onrechte met een opgave van bewijsmiddelen was volstaan had mogen worden bevestigd met aanvulling van de gronden.Uit een ander arrest kan worden afgeleid dat Uw Raad het zelfs mogelijk acht een stempelvonnis met aanvulling van gronden te bevestigen. 48. Daarmee is, praktisch gesproken, een stelsel tot stand gebracht waarin elke in het vonnis opgenomen beslissing waarmee de appelrechter inhoudelijk instemt kan worden bevestigd. In een dergelijk stelsel zijn er naar het mij voorkomt geen wezenlijke bezwaren tegen het partieel bevestigen en vernietigen van beslissingen inzake (met name) bewezenverklaring en straftoemeting.De gedachte dat met een partieel vernietigde bewezenverklaring een blokje zou zijn weggeslagen onder de daaropvolgende beslissingen inzake materiële vragen is verlaten.
49. Een belangrijke randvoorwaarde is wel dat inzichtelijk is exact welk deel van de beslissing is vernietigd en welk deel in stand is gelaten, in het bijzonder ook met het oog op de tenuitvoerlegging. Ook thans is het echter mogelijk dat straffen die voor tenuitvoerlegging vatbaar worden deels in het vonnis zijn opgenomen en deels in het arrest. In het geval het hoger beroep beperkt is tot een deel van de ten laste gelegde feiten kunnen voor die buiten het hoger beroep gebleven feiten in het vonnis hoofdstraffen of bijkomende straffen zijn opgelegd die naast het arrest in stand blijven. Aan de randvoorwaarde van duidelijkheid voldoet de straftoemetingsbeslissing van het hof in deze strafzaak, naar het mij voorkomt.
50. Dat was bijvoorbeeld niet het geval in HR 14 maart 1950,
NJ1950/672. De politierechter had de verdachte veroordeeld tot een geldboete van fl. 600,- met twee maanden vervangende hechtenis en tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden. Het hof vernietigde het vonnis ten aanzien van de opgelegde geldboete en vervangende hechtenis en veroordeelde de verdachte ter zake van het bewezen verklaarde en gekwalificeerde misdrijf tot een geldboete van fl. 200,- met een maand vervangende hechtenis. De Hoge Raad oordeelde dat hiermee een ‘tot misverstand aanleiding gevende en niet ondubbelzinnig voor tenuitvoerlegging vatbare beslissing’ was gegeven. Door deze onduidelijke ‘oplegging van straf of maatregel’ waren de artikelen 359 en 358 jo art. 350 Sv niet nageleefd.
51. De werkwijze die het hof in deze zaak heeft gevolgd sluit aan bij de gedachte dat de rechter, door zo veel mogelijk te bevestigen, exact aangeeft met welke onderdelen van het vonnis hij zich niet kan verenigen. Niet onbelangrijk is ook dat deze werkwijze in sommige strafzaken tot werkbesparing kan leiden. Verlaging van de opgelegde gevangenisstraf behoeft er in deze werkwijze bijvoorbeeld niet toe te leiden dat schadevergoedingsmaatregelen opnieuw worden uitgeschreven.
52. In het geval niet met de door het hof gevolgde werkwijze akkoord wordt gegaan, zal onderscheid gemaakt moeten worden tussen wijzigingen in beslissingen inzake sancties die wel en wijzigingen die niet aan bevestiging van andere beslissingen inzake sancties in de weg staan. Krabbe besprak jurisprudentie waaruit volgde dat (in 1983) beslissingen inzake andere punten dan die welke waren vermeld in art. 358 Sv niet aan bevestiging in de weg behoefden te staan.Zo noemde Krabbe een arrest waaruit kon worden afgeleid dat wijziging van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf in een voorwaardelijke niet aan bevestiging in de weg stond.Bij een keuze voor die benadering ligt het voor de hand dat de afwijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging in de onderhavige strafzaak niet aan bevestiging in de weg stond en de verlaging van de opgelegde gevangenisstraf wel. Ondertussen is het de vraag of de complicaties die anno 2018 uit deze benadering voortvloeien (bij een voorkeur voor bevestigen) geen argument voor het toelaten van de door het hof gevolgde werkwijze zijn. Zo zou een andere beslissing op een vordering van de benadeelde partij niet aan bevestiging van de beslissing inzake straftoemeting in de weg staan, een andere beslissing inzake de schadevergoedingsmaatregel wel.
53. In het geval Uw Raad desalniettemin niet met de door het hof gevolgde werkwijze akkoord wil gaan, dan komt het mij voor dat zulks niet tot cassatie en een derde berechting in appel behoeft te leiden. Uw Raad zou kunnen verstaan dat het hof het vonnis wat betreft de strafoplegging heeft vernietigd en de straf en maatregelen heeft opgelegd die onder 1 zijn omschreven.
54. Het vierde middel faalt.
55. De middelen falen. Het tweede en derde middel kunnen worden verworpen met de aan art. 81 RO ontleende motivering. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
56. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden