Het Hof heeft met betrekking tot een bewijsverweer het volgende overwogen en beslist:
"Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het slachtoffer opzettelijk van het leven heeft beroofd. Dit in de tenlastelegging verwoorde verwijt wordt door/van de zijde van de verdachte ook niet bestreden. Wel bestreden wordt de door het openbaar ministerie betrokken stelling dat sprake is geweest van voorbedachte raad.
Het hof gaat uit van de volgende aan wettige bewijsmiddelen te ontlenen feiten en omstandigheden.
Verdachte, die in Egypte is geboren als [verdachte], is in 1988 onder de naam [verdachte], als politiek vluchteling uit Irak, naar Nederland gekomen. Uit het dossier blijkt dat deze laatstgenoemde gegevens (naam en land van herkomst) vals zijn. Verdachte trouwt in 1995/1996 in Egypte met [slachtoffer]. Zij krijgen in 1997 een zoon, [betrokkene 1]. In 1998 komt [slachtoffer] naar Nederland. [slachtoffer] en verdachte krijgen samen nog drie kinderen.
In 2001 wordt het huwelijk tussen verdachte en [slachtoffer] voor de wet ontbonden. Hun islamitische huwelijk blijft wel bestaan. Vanaf de scheiding staan ze op verschillende adressen ingeschreven, zij blijven echter feitelijk op één adres, [a-straat 1] te [plaats], wonen.
Vanaf januari 2010 wil [slachtoffer] niet meer dat verdachte aan de [a-straat] slaapt. Verdachte woont sinds die tijd aan de [b-straat 1] in [plaats], waar hij overigens sinds 2001 al stond ingeschreven. In verband met het werk van [slachtoffer] past verdachte overdag na schooltijd wel op de kinderen in het huis aan de [a-straat].
Op zondag 21 maart 2010 haalt verdachte 's ochtends rond 10:00 uur de twee middelste kinderen op om ze naar de moskee te brengen, waar zij Arabische les krijgen. Als verdachte terugkomt van de moskee laat hij zijn oudste zoon [betrokkene 1] aan zijn moeder vragen of verdachte tot 12:00 uur bij haar in het huis aan de [a-straat] mag wachten, totdat de kinderen vrij zijn. [slachtoffer] laat weten dit niet te willen. Na deze mededeling vraagt verdachte of [betrokkene 1] ook naar de moskee wil voor Arabische les. Nadat [betrokkene 1] dit aan zijn moeder heeft gevraagd en zij daarmee heeft ingestemd, brengt verdachte ook [betrokkene 1] naar de moskee. Daarna is verdachte op enig moment naar de woning aan de [a-straat] teruggegaan. Hij is vervolgens de woning met geweld, door een ruit van de voordeur in te slaan, binnengedrongen. In de keuken van de woning heeft de verdachte het mes in handen, [slachtoffer] vlucht het balkon op, de verdachte volgt haar.
[slachtoffer] heeft vanaf 10:17 tot 10:52 uur onafgebroken gebeld met haar collega [betrokkene 2]. Deze hoort aan het eind van het gesprek een knal, alsof er iets breekt, waarop de verbinding plotseling wordt verbroken. Omstreeks 11:08 uur krijgt de meldkamer van de Regiopolitie Groningen een eerste melding van wat eerst wordt aangemerkt als de mishandeling van [slachtoffer].
Omwonenden zien [slachtoffer] op het balkon staan, alleen, schreeuwend en hangend over (de reling van) het balkon. Vervolgens komt verdachte het balkon op. Verdachte maakt slaande, dan wel stekende bewegingen naar [slachtoffer], naar later blijkt met een mes in zijn hand. Even later ligt [slachtoffer] als gevolg van het op haar uitgeoefende geweld op de vloer van het balkon. Verdachte, die voorovergebogen over haar heen zit of staat, blijft slaande/stekende bewegingen maken. Al die tijd blijft [slachtoffer] gillen. Dit steken duurt enige minuten. Daarna houdt het gegil op. Verdachte loopt even later naar buiten waar hij een paar minuten later wordt aangehouden. Als medewerkers van de politie en even later de ambulancemedewerkers bij [slachtoffer] arriveren, is zij nog in leven. De ruit van de voordeur blijkt inderdaad kapot. Zij verlenen uit alle macht eerste hulp aan [slachtoffer], maar dit blijkt tevergeefs. Om 11:40 uur wordt haar dood geconstateerd.
Uit sectie op het lichaam blijkt van 25 scherprandige perforaties aan hoofd, borst, rug, hals en armen, waarvan een deel met substantieel snij letsel. Deze letsels zijn bij leven ontstaan door inwerking van uitwendig mechanisch scherprandig klievend/snijdend en perforerend geweld. Enkele van de letsels gingen gepaard met onder andere samenvallen van beide longen en algeheel bloedverlies. Het intreden van de dood wordt zonder meer verklaard door de hierdoor opgetreden weefselschade door bloedverlies en functieverlies van de longen. Gezien het feit dat alle letsels hebben bijgedragen aan het bloedverlies, hebben al deze letsels een bijdrage geleverd aan het intreden van de dood.
Voorbedachte raad
De Hoge Raad heeft (...) met betrekking tot voorbedachte raad het volgende overwogen.
"Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel "voorbedachte raad" moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval door de rechter, waarbij deze het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachte raad is gehandeld, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden, dat slechts sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit ontstaat. Zo kunnen bepaalde omstandigheden (of een samenstel daarvan) de rechter uiteindelijk tot het oordeel brengen dat de verdachte in het gegeven geval niet met voorbedachte raad heeft gehandeld.
Mede met het oog op het strafverzwarende gevolg dat dit bestanddeel heeft, moeten - anders dan wel uit eerdere rechtspraak van de Hoge Raad wordt afgeleid - aan de vaststelling dat de voor voorbedachte raad vereiste gelegenheid heeft bestaan, bepaaldelijk eisen worden gesteld en dient de rechter, in het bijzonder indien de voorbedachte raad niet rechtstreeks uit de bewijsmiddelen volgt, daaraan in zijn motivering van de bewezenverklaring nadere aandacht te geven (vgl. HR 28 februari 2012, LJN BR2342, NJ 2012/518)."
Uit de hiervoor geschetste feiten en omstandigheden blijkt, dat verdachte tussen het moment dat hij vanuit de woning met het mes naar het balkon liep waar [slachtoffer] stond, op haar in begon te steken en minutenlang bleef dóórsteken, voldoende tijd en gelegenheid heeft gehad om na te denken over de betekenis en gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. De raadsvrouw gaat in haar betoog dat er onvoldoende tijd en gelegenheid is geweest uit van de verklaring van verdachte dat verdachte het mes van [slachtoffer] heeft afgepakt toen zij op de drempel van de keuken en het balkon stond. Het hof heeft evenwel hiervoor vastgesteld dat [slachtoffer] alleen op het balkon stond toen verdachte haar vanuit de keuken benaderde en hij haar vervolgens begon te steken. Dit aspect heeft het hof dan ook in de beoordeling van de tijdspanne meegenomen. Bij het tijdsaspect neemt het hof tevens in aanmerking dat uit de sectiebevindingen volgt dat al de door de verdachte aan het slachtoffer toegebrachte letsels een bijdrage hebben geleverd aan het intreden van de dood. Hierdoor is ook de tijdsduur van het steken van verdachte van belang.
De raadsvrouw heeft voorts aangevoerd dat er sprake was van een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, hetgeen door haar feitelijk hetzelfde als plotselinge hevige drift wordt gezien. De raadsvrouw heeft aangevoerd dat verdachte duizelig werd en dat het zwart voor zijn ogen werd. Verdachte heeft aldus de raadsvrouw gehandeld in een roes, met een waas voor zijn ogen nadat hij hoorde dat [slachtoffer] hem had gezegd: 'Ik houd van iemand anders'.
Uit de stukken blijkt dat verdachte zich een aantal specifieke details van het steekincident nog weet te herinneren. Wanneer verdachte gevraagd wordt naar hoe het steken met het mes in zijn werk is gegaan, geeft verdachte verschillende gedetailleerde verklaringen. Verdachte weet te vertellen waar hij het mes van [slachtoffer] heeft afgepakt, hij weet zich te herinneren dat hij [slachtoffer] daarna het balkon heeft opgeduwd en hij weet zich nog te herinneren dat [slachtoffer] vanaf het balkon om hulp heeft geschreeuwd naar omwonenden. Tevens heeft verdachte verklaard dat hij weet dat hij [slachtoffer] vijf maal heeft gestoken en heeft hij verklaard dat hij zag dat hij zijn arm heel snel heen en weer bewoog op het moment dat hij [slachtoffer] de messteken heeft toegebracht.
Deze herinneringen van verdachte op detailniveau sporen niet met een scenario waarbij verdachte [slachtoffer] heeft gestoken in een vlaag van woede waarbij het hem zwart voor de ogen is geworden en hij - naar hijzelf zegt - niet wist wat er gebeurde. Het hof acht derhalve niet aannemelijk dat verdachte heeft gestoken in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, waarbij het hem zwart voor de ogen werd. Het hof heeft ook voorts geen aanwijzingen gevonden van het tegendeel.
Nu het hof ook geen andere contra-indicaties (de door de raadsvrouwe verder aangevoerde contra-indicaties "korte tijdspanne" en "gelegenheid beraad pas tijdens uitvoering" vinden hun weerlegging in hetgeen hiervoor is overwogen door het hof) heeft aangetroffen die een bewezenverklaring van voorbedachte raad in de weg staan acht het hof op grond van het voorgaande bewezen dat verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld."