Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Slotsom
4.Beslissing
29 augustus 2017.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 29 augustus 2017 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte, geboren in 1987, had beroep in cassatie ingesteld tegen een eerdere uitspraak van het hof, die op 29 juli 2016 was gedaan. De advocaat van de verdachte, R.I. Takens, heeft een middel van cassatie voorgesteld, dat aan het arrest is gehecht. De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en terugwijzing naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor herbehandeling van de zaak.
De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat het recht van de verdachte om het laatst te spreken niet in acht is genomen. Dit blijkt uit het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep, waaruit niet blijkt dat aan de verdachte het recht is gelaten om het laatste woord te voeren. Dit is in strijd met artikel 311, lid 4 van het Wetboek van Strafvordering, dat voorschrijft dat de verdachte het recht moet hebben om als laatste te spreken. De Hoge Raad oordeelt dat deze schending van het recht op laatste woord leidt tot nietigheid van de uitspraak van het hof.
Als gevolg hiervan heeft de Hoge Raad de bestreden uitspraak vernietigd en de zaak terugverwezen naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zodat de zaak opnieuw kan worden berecht en afgedaan. Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst, samen met de raadsheren J. de Hullu en E.S.G.N.A.I. van de Griend, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.