2.4. Blijkens de aan het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep gehechte pleitaantekeningen heeft de raadsman van de verdachte het volgende aangevoerd:
"Een goed beeld van de inrichting van het appartement is van groot belang. Het dossier bevat bovenaan zichten van het appartement (p. 480 e.v., m.n. p. 483). Daaruit blijkt dat de gang haaks staat op de toegangsdeur. Ik overhandig u een maquette, althans iets wat daarvoor door moet gaan, waarin dat inzichtelijk wordt gemaakt. Ik verzoek u deze "gang met deur" te hechten aan de processtukken.
Wat blijkt er namelijk uit? Dat wie twee stappen de gang in zet, zich niet meer achter maar naast de deur bevindt.
Cliënt beweert niemand gezien te hebben toen hij door het raam in de voordeur keek.
Dit lijkt alleen verklaard te kunnen worden doordat de familie [van slachtoffer] verder de gang in is gelopen. Dat is ook een logische reactie. Als er iemand met een vuurwapen voor de deur staat, wil je uit de buurt van die deur blijven. Je verwijdert je instinctief van het gevaar.
Dat heeft ook de familie [van slachtoffer] gedaan. Er stond niemand achter de deur toen het schot op de deur viel. Ook [slachtoffer] niet. Zij verklaart daarover zelf:
Toen ik de knal hoorde stond ik niet achter de deur. Ik stond net voorbij de deur in de hal. De anderen stonden verder de hal in (2e verklaring, p. 546).
Bij de R-C verklaart [slachtoffer] opeens dat zij wel achter de deur stond. Aan die verklaring hecht de verdediging minder geloof. Die verklaring is immers veel later afgelegd. Tijdsverloop vermindert de kwaliteit van herinneringen.
Tevens kan ze in die tijd bedacht hebben dat cliënt zwaarder wordt belast door te verklaren dat zij achter de deur stond. Dat zij cliënt zo zwaar mogelijk wil belasten, is best aannemelijk. [slachtoffer] zal de situatie ongetwijfeld als zeer bedreigend hebben ervaren. Dat neemt zij cliënt kwalijk.
Ook haar familieleden verklaren niet consequent over waar [slachtoffer] was ten tijde van het schot op de deur.
Vader [van slachtoffer] stelt in zijn eerste verklaring dat [slachtoffer] achter de deur stond toen er op de deur werd geschoten. Zij keek door het raampje in de deur (p. 549). [Slachtoffer] zelf zegt ook dat zij door het raampje in de deur keek Zij verklaart echter dat dit NA het schot op de deur was:
toen hoorde ik een schot. (...) Hierna ging ik stiekem door het raampje kijken (1e verklaring, p. 542).
Het is aannemelijk [slachtoffer] pas na het schot door het raam keek. Zij weet zelf toch het beste op welk moment zij door het raam keek. Dan kan niet worden aangenomen dat zij ten tijde van het schot ook achter de deur stond. In zijn tweede verklaring stelt vader dat hij eigenlijk niets meer weet vanaf het moment dal de deur dicht was (p. 553). Hij zegt dan ook niets meer over de positie van [slachtoffer]. Het lijkt erop dat vader zich in zijn eerste verklaring vergist.
[Betrokkene 1] zegt in haar tweede verklaring dat [slachtoffer] achter de deur stond toen er op de deur geschoten werd. Haar moeder trok haar weg bij de deur toen zij "de schoten" hoorde (p. 538). Dat is opmerkelijk omdat die moeder zelf in haar eerste verklaring stelt helemaal niet gehoord te hebben dat op de deur is geschoten. Zij verklaart dan ook niets over de plaats waar [slachtoffer] zich bevond (p. 558). Overigens stelt moeder in haar tweede verklaring opeens wel schoten te hebben gehoord. [Slachtoffer] zou zich toen achter de deur hebben bevonden (p. 561).
Bij de R-C verklaart [betrokkene 1] opnieuw dat moeder [slachtoffer] wegtrok hij de deur. Zij stelt niet expliciet wanneer dat was. Logischerwijs hield [betrokkene 1] in haar verklaring de chronologische volgorde van de feiten aan. Zij verklaart eerst dat er op de deur geschoten werd. Vervolgens verklaart zij dat haar moeder haar zusje wegtrok hij de deur. Dit correspondeert ook mei de verklaring van [slachtoffer] dat zij na het schot door het raampje heeft gekeken (en vervolgens werd weggetrokken zoals [betrokkene 1] stelt). Dat zegt dus niets over de positie van [slachtoffer] op het moment van het schot op de deur.
Deze verklaring van [betrokkene 1] sluit dus niet uit:
1. Schot op deur
2. Vervolgens kijken door raam door [slachtoffer]
3. Vervolgens wordt [slachtoffer] weggetrokken.
De verdediging meent dat de verklaringen van de familie [van slachtoffer] erop wijzen dat [slachtoffer] op het moment van het schot op de deur naast die deur stond. Na het schot heeft zij door het raam in de deur gekeken.
Dit brengt mee dat er geen aanmerkelijke kans bestond dat iemand zou worden getroffen. Dat geldt zelfs als cliënt bewust op de deur zou hebben geschoten en bij toeval, het slot zou hebben geraakt. Van voorwaardelijk opzet op de dood van [slachtoffer] kan dan geen sprake zijn.
Ik verwijs in dat kader naar HR 6 september 2005, LJN: AT2760. In die zaak had een man vanaf de straat geschoten door de ruit van de hoger gelegen woning waarin twee personen aanwezig waren. Van een van hen stond echter niet vast dat zij zich bevond in de kamer waar naar binnen was geschoten.
De HR overwoog dat onder dergelijke omstandigheden het oordeel van het hof dat sprake was van een aanmerkelijke kans dat zij zou worden geraakt, onvoldoende gemotiveerd was. Uit de bewijsmiddelen moet volgen dat ook werkelijk, in het licht van alle omstandigheden van het geval, een reële mogelijkheid bestond dat iemand door het schot geraakt werd.
Cliënt moet worden vrijgesproken voor de poging doodslag op [slachtoffer] omdat er niemand achter de deur stond."