ECLI:NL:HR:2009:BJ8686

Hoge Raad

Datum uitspraak
1 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/02948
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen arrest Gerechtshof te 's-Gravenhage inzake poging tot doodslag met vuurwapen

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage, waarin de verdachte is veroordeeld voor poging tot doodslag. De feiten dateren van 4 januari 2007, toen de verdachte met een vuurwapen schoot in de richting van een persoon, terwijl deze zich achter een deur bevond. De verdachte, die ten tijde van de aanzegging gedetineerd was, heeft zijn verweer gevoerd via zijn advocaat, mr. J.M. Lintz. De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. Het Hof heeft de verklaringen van getuigen gebruikt, ondanks de argumenten van de verdediging dat deze verklaringen onbruikbaar waren. De verdediging heeft betoogd dat er geen aanmerkelijke kans bestond dat iemand zou worden getroffen door het schot, omdat de getuigen niet consistent verklaarden over de positie van het slachtoffer ten tijde van het schot. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat het Hof vrij stond om de verklaringen tot bewijs te gebruiken en dat de motivering van de verwerping van de verdediging niet verder hoefde te worden onderbouwd. De Hoge Raad heeft de bestreden uitspraak vernietigd, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, en deze verminderd naar vier jaren en vijf maanden. De overige middelen van de verdediging konden niet tot cassatie leiden.

Uitspraak

1 december 2009
Strafkamer
Nr. 08/02948
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 4 juli 2008, nummer 22/004513-07, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1958, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Zuid-West, locatie De Nederhof" te Middelburg.
1. Geding in cassatie
1.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J.M. Lintz, advocaat te Rotterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
1.2. De raadsman heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1. Het middel klaagt dat het Hof ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde "één of meerdere door de verdediging naar voren gebracht uitdrukkelijk onderbouwd standpunt(en) heeft verworpen, terwijl die verwerping niet of niet voldoende is gemotiveerd, althans de motivering van die verwerping die verwerping niet dragen kan".
2.2. Ten laste van de verdachte is onder 1 bewezenverklaard dat:
"hij op 4 januari 2007 te [plaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon genaamd [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet met zijn dienstwapen één kogel heeft afgevuurd in de richting van die [slachtoffer] terwijl zij zich achter een deur bevond, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid."
2.3. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
a. de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep, voor zover inhoudende:
"Het tweede schot is binnen 5 seconden na het eerste schot afgegaan. Het klopt dat daarna de deur dichtging, maar dat het zusje van mijn ex-vriendin, [slachtoffer], toen nog buiten stond.
Nadat [slachtoffer] naar binnen was getrokken is er nog een schot afgegaan. Ik kan me voorstellen dat de vader dacht dat ik op hen ging schieten."
b. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 1]:
"Op 4 januari 2007 kwam ik samen met mijn ouders en zusje bij mijn flatwoning aan de [a-straat 1] in [plaats]. Toen wij bij mijn voordeur kwamen zagen we dat mijn ex-vriend [verdachte] bij de voordeur zat op het trappetje. Mijn vader zei tegen [verdachte] dat hij weg moest gaan, maar [verdachte] bleef zitten. Ik ben naar mijn voordeur gelopen en heb deze open gedaan. Ik trok vervolgens mijn vader mee naar binnen. Mijn zusje, [slachtoffer] (het hof begrijpt: [slachtoffer]), zei toen ook tegen [verdachte] dat hij weg moest gaan. [verdachte] had op dat moment de hele tijd zijn rechterhand in zijn rugzak alsof hij elk moment iets kon pakken. [verdachte] zei toen opeens dat het nu te laat was. Ik zag toen dat [verdachte] er agressief uit zag en dat hij op mijn vader af kwam lopen. Ik zag dat mijn vader de hand van [verdachte] greep. Ik zag dat [verdachte] in deze hand een zwart vuurwapen vast hield. Ik zag dat [verdachte] dit vuurwapen op ons, mijn ouders, mijn zusje en mij, richtte. Ik raakte in paniek. Ik dacht dat [verdachte] ons allemaal dood zou schieten. Ik zag dat mijn vader de hand van [verdachte] naar beneden duwde in de richting van de grond zodat [verdachte] het vuurwapen niet op ons kon richten. Op een gegeven moment kon ik mijn vader en mijn moeder mijn woning binnen trekken. Ik deed toen snel mijn voordeur dicht. Toen ik dat gedaan had besefte ik dat [slachtoffer] nog buiten bij [verdachte] stond. Vervolgens deed ik snel mijn voordeur open en trok ik [slachtoffer] mijn woning binnen. Ik deed gelijk de voordeur weer dicht. Ik heb [verdachte] toen nog een aantal schoten horen geven op de voordeur."
c. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 1]:
"Toen wij allemaal binnen waren en [verdachte] buiten mijn woning was, hoorde ik één of meerdere schoten. Hij schoot kennelijk op het cilinderslot van mijn voordeur. Mijn zusje was de enige van ons die achter de voordeur stond toen er werd geschoten."
d. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 2]:
"Vanmiddag vond in de woning van mijn dochter in [plaats] een schietincident plaats.
Op dat tijdstip was mijn dochter in haar woning tezamen met mijzelf, mijn vrouw en onze jongste dochter [slachtoffer]. Mijn dochter heeft ongeveer 6 maanden een relatie met [verdachte] gehad. Toen we naar boven liepen, naar de derde verdieping toe, zagen we dat bovenaan de trap [verdachte] zat te wachten vlak voor de deur van de woning van [betrokkene 1]. Ik sprak [verdachte] aan en vroeg hem weg te gaan. Ondertussen waren we de woning binnen gegaan. [Verdachte] probeerde binnen te komen. Ik zag dat hij met zijn rechterhand in een tas greep. Hij greep twee keer in dat tasje en op een bepaald moment zag ik dat hij een pistool in de lucht hield.
[Verdachte] richtte het wapen op mij. Ik greep zijn arm beet en drukte de arm met het wapen omlaag. Hij kwam tegen de muur en ik drukte de arm tegen de muur. Hierbij werd er door hem drie keer geschoten. Ik schrok heel erg. Wij duwden hem achteruit en ik liet hem los. Hierna richtte hij opnieuw met het wapen naar de deur. De deur hadden wij dicht gedaan. Mijn jongste dochter stond achter de voordeur en keek door het raampje. Hierna schoot hij nog twee keer. Later zag ik dat er een kogel bij het slot, precies bij het kozijn en de deur zat."
e. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 2]:
"Toen ik [verdachte] zag zei ik tegen [verdachte] "Wat doe je hier, ga weg, [verdachte]". Ik zag dat [verdachte] op dat moment heel boos naar mij keek. Ik zag dat [verdachte] wielrennerschoenen aan had. Ik zag dat [verdachte] een klein rugzakje op zijn schoot had. Ik zag dat [verdachte] zijn rechterhand in die rugzak had. [Betrokkene 1] opende op dat moment de toegangsdeur van haar woning met de sleutel. Ik zag dat [verdachte] het platform opliep en ging staan tussen de twee toegangsdeuren in. Al die tijd had [verdachte] zijn rechterhand in het rugzakje. [Verdachte] duwde met zijn bovenlichaam en linker arm tegen mijn vrouw aan om te proberen binnen te komen. Hij bleef zijn rechterhand in het rugzakje houden. Mijn vrouw en ik probeerden [verdachte] naar buiten te duwen. Op dat moment zag ik dat [verdachte] een pistool uit het rugzakje trok met zijn rechterhand. Ik zag dat hij het pistool in de richting van mijn bovenlichaam probeerde te brengen. Ik heb het pistool en de rechterhand van [verdachte] vastgepakt. Als ik niet zo snel had gereageerd door zijn hand vast te pakken en weg te duwen had [verdachte] mij zeker in de borst geraakt als hij had geschoten. Op het moment dat ik de rechterhand van [verdachte] met daarin het pistool vasthad en naar beneden drukte voelde ik dat [verdachte] met kracht het wapen naar boven probeerde te krijgen. Ik drukte het pistool steeds naar beneden en [verdachte] probeerde steeds om het vuurwapen naar boven te drukken. In deze worsteling ging er een schot af. Ik had de gedachte dat hij ons iets aan wilde doen. Als hij de kans zou krijgen, zou hij op ons gaan schieten en deze kans wilde ik hem niet geven. Het lukte uiteindelijk om [verdachte] uit de woning te duwen. Op een gegeven moment lukte het ons om [verdachte] van het platform af te duwen. Ik bemerkte dat hij een aantal treden naar beneden stapte waardoor er wat ruimte ontstond. Van deze ruimte hebben wij gebruik gemaakt door de woning binnen te gaan en de toegangsdeur van de woning dicht te doen. Toen wij in de woning stonden en de toegangsdeur van de woning dicht was hoorde ik nog een schot afgaan in het trappenhuis."
f. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [slachtoffer]:
"Mijn vader, moeder, ikzelf en mijn zuster [betrokkene 1] kwamen terug bij de woning van [betrokkene 1] in [plaats]. [Verdachte] zat er. Toen we op de derde verdieping aankwamen zei mijn zuster dat hij weg had moeten gaan. Mijn vader bemoeide zich ermee en vroeg hem dringend weg te gaan. Toen werd [verdachte] boos op mijn vader. Toen mijn vader hem ook probeerde naar buiten te duwen werd hij nog kwader. Hij greep met zijn rechterhand in een soort rugzakje. Op dat moment haalde hij zijn hand uit het tasje en zag ik een zwart pistool uit het tasje komen. Ik schrok me rot. Hij richtte het wapen op mijn vader die meteen in een schrikreactie aan de arm met het pistool ging hangen. We duwden hem met elkaar de voordeur uit. Hierna richtte hij het wapen op mij. Mijn zus trok mij weg voor de deur en ik duwde de deur dicht. Ik hoorde een schot."
g. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 3]:
"Op 4 januari 2007 kwamen mijn dochter [betrokkene 1], mijn man, mijn dochter [slachtoffer] en ik bij de woning van mijn dochter [betrokkene 1] te [plaats]. Wij liepen met zijn vieren de trap op naar de woning van [betrokkene 1]. Toen wij bijna bij de voordeur van [betrokkene 1] waren, zag ik dat [verdachte] op de trap voor de woning van [betrokkene 1] zat. Ik zag tevens dat [verdachte] een tas droeg. Ik hoorde dat mijn man tegen [verdachte] zei "wat doe je hier, ga weg". Ik zag dat [verdachte] zijn rechterhand in zijn tas had. Ik zag dat [verdachte] richting de geopende voordeur van [betrokkene 1] haar woning stapte. Ik zag dat [verdachte] een zwart vuurwapen uit zijn tas pakte. Ik zag dat mijn man met beide handen de rechterpols van [verdachte] beetpakte en deze met kracht naar beneden drukte. Ik zag dat [verdachte] terugstapte en ik zag dat [verdachte] nog steeds het vuurwapen in zijn rechterhand had.
Ik weet zeker dat wanneer mijn man niet de rechterhand van [verdachte] waarin hij zijn vuurwapen hield naar beneden had gedrukt, mijn man geraakt zou zijn door de kogels uit [verdachte] zijn vuurwapen. Ik hoorde dat mijn dochter [slachtoffer] later tegen mij zei dat kort nadat de voordeur door ons was dichtgedaan, zij nog een of twee harde knallen had gehoord die zij herkende als schoten."
h. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 3]:
"Ik zag dat [verdachte] met beide handen het pistool vasthield en dat hij op ons richtte. Wij stonden allemaal op het platform voor de toegangsdeur van de woning van [betrokkene 1]. Ik herinner mij dat [verdachte] meerdere malen riep: "En nu is het te laat." Ik dacht dat wij zouden worden doodgeschoten. Na het sluiten van de deur, zag ik dat [slachtoffer] niet in de woning was. [Betrokkene 1] deed de deur weer open en trok [slachtoffer] naar binnen. Zij deed direct nadat [slachtoffer] binnen was, de deur weer dicht. De deur zat net dicht en toen hoorde ik één of twee schoten. [Slachtoffer] stond toen nog bij de deur en hield die met twee handen tegen om de deur dicht te houden. Zij had de handgreep aan de binnenzijde van de toegangsdeur vast. Toen [slachtoffer] de handgreep vasthield hoorde ik het schot of de schoten."
i. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en andere bevoegde opsporingsambtenaren, voor zover inhoudende als relaas van de verbalisanten:
"In verband met een schietincident d.d. 4 januari 2007 aan de [a-straat 1] te [plaats] stelden wij een onderzoek in naar de projectielsnelheid na het doorboren van de betreffende voordeur door middel van het bij dit schietincident gebruikte pistool en munitie. Dit om te bepalen of het projectiel, aangetroffen in het deurschild (T-006), de deur, wanneer deze niet het deurschild had getroffen maar de deur zelf, had kunnen doorboren en daarna nog voldoende restsnelheid zou bezitten om letsel te kunnen hebben veroorzaakt bij een persoon achter deze deur.
Conclusies: een met het vuurwapen van de verdachte afgevuurd projectiel van het kaliber 9mm parabellum, type Action Effect, kan de voornoemde deur op een afstand van 4 meter doorboren. Ook kon een onder dezelfde omstandigheden afgevuurd projectiel onder een hoek van 44° de deur doorboren, waarbij het projectiel ongeveer 21 millimeter meer weerstand ondervond dan bij een schot haaks op de deur. Het projectiel houdt na het doorboren van de deur voldoende snelheid over om een persoon staand achter de deur (dodelijk) te verwonden. De gemeten snelheden van 277,624 en 284,333 meter per seconden liggen hoger dan de gemiddelde aanvangsnelheid van munitie van het kaliber 9x17 mm, zijnde 270 meter per seconde. Munitie van het laatst genoemde kaliber heeft in het verleden aangetoond personen te kunnen verwonden en/of doden en is daar ook voor bestemd."
j. een rapport van [verbalisant 2], vast gerechtelijk deskundige, voor zover inhoudende:
"Schotrestenonderzoek naar aanleiding van een schietincident in [plaats] op 4 januari 2007.
Onderzoeksmateriaal
Ontvangen van de Technische Recherche Rotterdam-Rijnmond:
TR nummer NFI nummer Omschrijving
T-014 1.008 vier folies, waarmee de omgeving rond de inschotbeschadiging op de slotplaat van de voordeur is bemonsterd;
Vraagstelling
Verzocht werd:
a. met betrekking tot de folies [T-014] de schootsafstand te bepalen;
Schotrestenonderzoek
Resultaten en Conclusie
a. Folies
Op de vier folies [T-014], waarmee het gedeelte rond de inschotbeschadiging op de slotplaat van de voordeur is bemonsterd, zijn op zinkkoper (elementen die in de slagsas van de gebruikte loodvrije munitie voorkomen) houdend materiaal wijzende verkleuringen en in totaal acht nitrocellulosekruitdeeltjes aangetroffen. Deze sporen wijzen op een schootsafstand tussen circa 75 en 150 centimeter op de slotplaat van de voordeur."
k. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte:
"Op 4 januari 2007 zat ik voor de woning van mijn ex-vriendin [betrokkene 1] aan de [a-straat 1] te [plaats] te wachten. Ik zag dat mijn vriendin, toen zij terugkwam bij haar woning, in gezelschap was van haar vader, moeder en haar zuster [slachtoffer]. [Slachtoffer] liep voorop met daarachter haar moeder, haar vader en [betrokkene 1]. Ik werd boos. Ik had mijn rugzak in mijn hand. Met mijn rechterhand pakte ik toen het wapen. Ik werd besprongen door de vader. Op enig moment is mijn wapen uit de rugzak gekomen. Toen ging er in de worsteling een schot af."
l. een proces-verbaal van de Rechter-Commissaris, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte:
"Op 4 januari 2007 ben ik van huis in [plaats] met de fiets weggegaan. Ik heb mijn dienstwapen opgehaald bij het politiebureau in [plaats]. Ik ben vanuit daar naar het huis van [betrokkene 1] gegaan. Ik heb op de trap voor haar voordeur op haar gewacht. Zij kwam later terug met haar vader, moeder en zusje. Omdat ik belaagd werd door de familie, wilde ik uit mijn rugzak mijn doorgeladen dienstwapen pakken. De vader van [betrokkene 1] trok mijn arm strak tegen de muur. Het wapen ging toen af."
m. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte:
"Toen ik een stap in de gang van de woning stond haalde ik mijn dienstpistool uit mijn rugtas. Er ging een schot af. Op het platform voor de woning zag ik dat [slachtoffer] voor mijn neus stond. De deur van de woning was dicht. Zij werd naar binnengetrokken. Ik heb mijn wapen herladen. Ik had mijn pistool met de loop op de deur gericht en toen ging het schot af."
2.4. Blijkens de aan het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep gehechte pleitaantekeningen heeft de raadsman van de verdachte het volgende aangevoerd:
"Een goed beeld van de inrichting van het appartement is van groot belang. Het dossier bevat bovenaan zichten van het appartement (p. 480 e.v., m.n. p. 483). Daaruit blijkt dat de gang haaks staat op de toegangsdeur. Ik overhandig u een maquette, althans iets wat daarvoor door moet gaan, waarin dat inzichtelijk wordt gemaakt. Ik verzoek u deze "gang met deur" te hechten aan de processtukken.
Wat blijkt er namelijk uit? Dat wie twee stappen de gang in zet, zich niet meer achter maar naast de deur bevindt.
Cliënt beweert niemand gezien te hebben toen hij door het raam in de voordeur keek.
Dit lijkt alleen verklaard te kunnen worden doordat de familie [van slachtoffer] verder de gang in is gelopen. Dat is ook een logische reactie. Als er iemand met een vuurwapen voor de deur staat, wil je uit de buurt van die deur blijven. Je verwijdert je instinctief van het gevaar.
Dat heeft ook de familie [van slachtoffer] gedaan. Er stond niemand achter de deur toen het schot op de deur viel. Ook [slachtoffer] niet. Zij verklaart daarover zelf:
Toen ik de knal hoorde stond ik niet achter de deur. Ik stond net voorbij de deur in de hal. De anderen stonden verder de hal in (2e verklaring, p. 546).
Bij de R-C verklaart [slachtoffer] opeens dat zij wel achter de deur stond. Aan die verklaring hecht de verdediging minder geloof. Die verklaring is immers veel later afgelegd. Tijdsverloop vermindert de kwaliteit van herinneringen.
Tevens kan ze in die tijd bedacht hebben dat cliënt zwaarder wordt belast door te verklaren dat zij achter de deur stond. Dat zij cliënt zo zwaar mogelijk wil belasten, is best aannemelijk. [slachtoffer] zal de situatie ongetwijfeld als zeer bedreigend hebben ervaren. Dat neemt zij cliënt kwalijk.
Ook haar familieleden verklaren niet consequent over waar [slachtoffer] was ten tijde van het schot op de deur.
Vader [van slachtoffer] stelt in zijn eerste verklaring dat [slachtoffer] achter de deur stond toen er op de deur werd geschoten. Zij keek door het raampje in de deur (p. 549). [Slachtoffer] zelf zegt ook dat zij door het raampje in de deur keek Zij verklaart echter dat dit NA het schot op de deur was:
toen hoorde ik een schot. (...) Hierna ging ik stiekem door het raampje kijken (1e verklaring, p. 542).
Het is aannemelijk [slachtoffer] pas na het schot door het raam keek. Zij weet zelf toch het beste op welk moment zij door het raam keek. Dan kan niet worden aangenomen dat zij ten tijde van het schot ook achter de deur stond. In zijn tweede verklaring stelt vader dat hij eigenlijk niets meer weet vanaf het moment dal de deur dicht was (p. 553). Hij zegt dan ook niets meer over de positie van [slachtoffer]. Het lijkt erop dat vader zich in zijn eerste verklaring vergist.
[Betrokkene 1] zegt in haar tweede verklaring dat [slachtoffer] achter de deur stond toen er op de deur geschoten werd. Haar moeder trok haar weg bij de deur toen zij "de schoten" hoorde (p. 538). Dat is opmerkelijk omdat die moeder zelf in haar eerste verklaring stelt helemaal niet gehoord te hebben dat op de deur is geschoten. Zij verklaart dan ook niets over de plaats waar [slachtoffer] zich bevond (p. 558). Overigens stelt moeder in haar tweede verklaring opeens wel schoten te hebben gehoord. [Slachtoffer] zou zich toen achter de deur hebben bevonden (p. 561).
Bij de R-C verklaart [betrokkene 1] opnieuw dat moeder [slachtoffer] wegtrok hij de deur. Zij stelt niet expliciet wanneer dat was. Logischerwijs hield [betrokkene 1] in haar verklaring de chronologische volgorde van de feiten aan. Zij verklaart eerst dat er op de deur geschoten werd. Vervolgens verklaart zij dat haar moeder haar zusje wegtrok hij de deur. Dit correspondeert ook mei de verklaring van [slachtoffer] dat zij na het schot door het raampje heeft gekeken (en vervolgens werd weggetrokken zoals [betrokkene 1] stelt). Dat zegt dus niets over de positie van [slachtoffer] op het moment van het schot op de deur.
Deze verklaring van [betrokkene 1] sluit dus niet uit:
1. Schot op deur
2. Vervolgens kijken door raam door [slachtoffer]
3. Vervolgens wordt [slachtoffer] weggetrokken.
De verdediging meent dat de verklaringen van de familie [van slachtoffer] erop wijzen dat [slachtoffer] op het moment van het schot op de deur naast die deur stond. Na het schot heeft zij door het raam in de deur gekeken.
Dit brengt mee dat er geen aanmerkelijke kans bestond dat iemand zou worden getroffen. Dat geldt zelfs als cliënt bewust op de deur zou hebben geschoten en bij toeval, het slot zou hebben geraakt. Van voorwaardelijk opzet op de dood van [slachtoffer] kan dan geen sprake zijn.
Ik verwijs in dat kader naar HR 6 september 2005, LJN: AT2760. In die zaak had een man vanaf de straat geschoten door de ruit van de hoger gelegen woning waarin twee personen aanwezig waren. Van een van hen stond echter niet vast dat zij zich bevond in de kamer waar naar binnen was geschoten.
De HR overwoog dat onder dergelijke omstandigheden het oordeel van het hof dat sprake was van een aanmerkelijke kans dat zij zou worden geraakt, onvoldoende gemotiveerd was. Uit de bewijsmiddelen moet volgen dat ook werkelijk, in het licht van alle omstandigheden van het geval, een reële mogelijkheid bestond dat iemand door het schot geraakt werd.
Cliënt moet worden vrijgesproken voor de poging doodslag op [slachtoffer] omdat er niemand achter de deur stond."
2.5. De toelichting op het middel houdt onder B de klacht in dat het Hof voor het bewijs gebruik heeft gemaakt van verschillende verklaringen waaruit blijkt dat [slachtoffer] achter de deur zou hebben gestaan, maar heeft nagelaten te motiveren "waarom het [..] ondanks argumenten van de verdediging deze verklaringen bruikbaar heeft geacht".
2.6. Die klacht faalt. Het stond het Hof vrij de desbetreffende verklaringen tot het bewijs te bezigen en de verklaringen waarop de verdediging zich heeft beroepen terzijde te stellen. Art. 359, tweede lid, Sv noopte het Hof niet tot nadere motivering. Die bepaling heeft immers geen wijziging gebracht in de vrijheid van de rechter die over de feiten oordeelt ten aanzien van de selectie en waardering van het beschikbare bewijsmateriaal (vgl. HR 11 april 2006, LJN AU9130, NJ 2006, 393).
3. Beoordeling van de middelen voor het overige
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
De verdachte bevindt zich in voorlopige hechtenis. De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan zestien maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van vier jaren en zes maanden.
5. Slotsom
Nu geen van de middelen tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad geen andere dan de hiervoor onder 4 genoemde grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert deze in die zin dat deze vier jaren en vijf maanden beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren W.M.E. Thomassen en M.A. Loth, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.J. Verhoeven, en uitgesproken op 1 december 2009.