ECLI:NL:HR:2012:BW9179

Hoge Raad

Datum uitspraak
26 juni 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/00958
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Recht op laatste woord in cassatieprocedure

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 26 juni 2012 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte, geboren in 1950 en zonder bekende woon- of verblijfplaats, had beroep in cassatie ingesteld tegen een eerdere uitspraak van het hof. De advocaat van de verdachte, mr. H.M.W. Daamen, heeft middelen van cassatie voorgesteld, die aan het arrest zijn gehecht. De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof voor herbehandeling.

De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat het hof in strijd heeft gehandeld met artikel 311, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Dit artikel bepaalt dat de verdachte het recht moet worden gelaten om als laatste te spreken. Uit het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep blijkt niet dat dit recht aan de verdachte is gelaten. Hierdoor is het voorschrift niet in acht genomen, wat leidt tot nietigheid van de uitspraak.

De Hoge Raad heeft het bestreden arrest vernietigd en de zaak terugverwezen naar het Gerechtshof te Amsterdam, zodat de zaak opnieuw kan worden berecht en afgedaan. De overige middelen van cassatie behoefden geen bespreking, aangezien het middel dat betrekking had op het recht op laatste woord reeds voldoende was om de uitspraak te vernietigen. De beslissing van de Hoge Raad is genomen door vice-president A.J.A. van Dorst, samen met de raadsheren Y. Buruma en N. Jörg, en is uitgesproken in aanwezigheid van de waarnemend griffier E. Schnetz.

Uitspraak

26 juni 2012
Strafkamer
nr. S 10/00958
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 11 februari 2010, nummer 23/002026-06, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1950, ten tijde van de betekening van de aanzegging zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. H.M.W. Daamen, advocaat te Maastricht, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het derde middel
2.1. Het middel klaagt dat het Hof in strijd met art. 311, vierde lid, Sv in verbinding met art. 415 Sv de verdachte niet het recht heeft gelaten het laatst te spreken.
2.2. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 19 en 28 januari 2010 houdt onder meer in:
"Het hof hervat (...) het (...) onderbroken onderzoek. De verdachte en de raadsman (...) zijn verschenen.
(...)
Aan de raadsman wordt het recht gelaten het laatst te spreken.
De voorzitter verklaart het onderzoek gesloten."
2.3. Uit voormeld proces-verbaal blijkt niet dat aan de verdachte het recht is gelaten het laatst te spreken. Daarom moet het ervoor worden gehouden dat het in het vierde lid van art. 311 Sv op straffe van nietigheid gegeven voorschrift niet in acht is genomen.
2.4. Het middel slaagt.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, de overige middelen geen bespreking behoeven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Amsterdam, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en N. Jörg, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 26 juni 2012.