Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het eerste middel
3.Beoordeling van het tweede middel
4.Beslissing
12 mei 2015.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 mei 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch. De verdachte, geboren in 1964, was in hoger beroep veroordeeld voor het opzettelijk aanwezig hebben van LSD. Tijdens de terechtzitting in hoger beroep op 17 december 2013 kreeg de verdachte de gelegenheid om als laatste te spreken. Echter, de voorzitter van het Hof onderbrak de verdachte en beperkte hem in zijn laatste woord, omdat hij herhalingen van het pleidooi van zijn raadsvrouw wilde voorkomen. De verdachte stelde dat deze beperking onterecht was en dat hij niet de kans had gekregen om zijn standpunt volledig naar voren te brengen.
De Hoge Raad oordeelde dat het recht op het laatste woord, zoals vastgelegd in artikel 311, vierde lid van het Wetboek van Strafvordering, de verdachte de gelegenheid biedt om zijn standpunt te verduidelijken, maar dat de rechter in bepaalde gevallen, zoals ter voorkoming van herhalingen, de verdachte kan beperken. De Hoge Raad concludeerde dat de voorzitter van het Hof geen rechtsregel had geschonden door de verdachte te beperken in zijn laatste woord. De Advocaat-Generaal had geconcludeerd tot vernietiging van de uitspraak van het Hof, maar de Hoge Raad verwierp het beroep van de verdachte. Het arrest benadrukt de balans tussen het recht van de verdachte om zich te verdedigen en de rol van de rechter om de procedure efficiënt te laten verlopen.