ECLI:NL:HR:2015:1239

Hoge Raad

Datum uitspraak
12 mei 2015
Publicatiedatum
12 mei 2015
Zaaknummer
14/00864
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A.J.A. van Dorst
  • B.C. de Savornin Lohman
  • J. de Hullu
  • H.A.G. Splinter-van Kan
  • N. Jörg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beperkingen van het laatste woord van de verdachte in het strafproces

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 mei 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch. De verdachte, geboren in 1964, was in hoger beroep veroordeeld voor het opzettelijk aanwezig hebben van LSD. Tijdens de terechtzitting in hoger beroep op 17 december 2013 kreeg de verdachte de gelegenheid om als laatste te spreken. Echter, de voorzitter van het Hof onderbrak de verdachte en beperkte hem in zijn laatste woord, omdat hij herhalingen van het pleidooi van zijn raadsvrouw wilde voorkomen. De verdachte stelde dat deze beperking onterecht was en dat hij niet de kans had gekregen om zijn standpunt volledig naar voren te brengen.

De Hoge Raad oordeelde dat het recht op het laatste woord, zoals vastgelegd in artikel 311, vierde lid van het Wetboek van Strafvordering, de verdachte de gelegenheid biedt om zijn standpunt te verduidelijken, maar dat de rechter in bepaalde gevallen, zoals ter voorkoming van herhalingen, de verdachte kan beperken. De Hoge Raad concludeerde dat de voorzitter van het Hof geen rechtsregel had geschonden door de verdachte te beperken in zijn laatste woord. De Advocaat-Generaal had geconcludeerd tot vernietiging van de uitspraak van het Hof, maar de Hoge Raad verwierp het beroep van de verdachte. Het arrest benadrukt de balans tussen het recht van de verdachte om zich te verdedigen en de rol van de rechter om de procedure efficiënt te laten verlopen.

Uitspraak

12 mei 2015
Strafkamer
nr. 14/00864
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 31 december 2013, nummer 20/004324-12, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1964.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.

2.Beoordeling van het eerste middel

2.1.
Het middel klaagt dat het Hof de verdachte ten onrechte heeft beperkt in zijn laatste woord als bedoeld in art. 311, tweede lid Sv, althans dat hetgeen het Hof ter beperking van het voeren van dat laatste woord heeft overwogen onbegrijpelijk is.
2.2.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij op of omstreeks 1 december 2005 in de gemeente Amsterdam en/of (elders) in Nederland opzettelijk aanwezig heeft gehad 30 (dertig) trips/eenheden LSD/lysergide, althans een hoeveelheid van een materiaal bevattende lysergide, zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I."
2.3.
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 17 december 2013 houdt het volgende in:
"Aan de verdachte en de raadsvrouw wordt het recht gelaten het laatst te spreken.
De verdachte verklaart als volgt.
De advocaat-generaal begint al in zijn eerste zin over een strip met pillen. Een verspreking is mogelijk, maar in het hele dossier komen geen pillen voor. Zo zijn er wel meer onduidelijkheden. Ik probeer al de hele tijd duidelijk te maken dat ik de strips in mijn auto heb gevonden en niet ernaast. De versprekingen en de woorden die worden geuit, duiden erop dat men graag wil dat het anders is.
Ik gebruik geen drugs en ik heb nooit opzettelijk drugs voorhanden gehad. Waarom zou ik een enveloppe met LSD opzettelijk voorhanden hebben? Betekent dat dat ik drugs gebruik of verhandel? lk heb nooit drugs gebruikt. Ik heb slechts eenmaal in mijn leven een sigaret gerookt en verder niets. Als ik wist dat ik iets strafbaar in bezit had, dan had ik bovendien wel anders gehandeld, ik wist op die bewuste dag 's ochtends al dat ik door de politie werd gezocht. Als ik had geweten dat die LSD in mijn boek zat, had ik die wel weggegooid. Ik ben om 10.45 uur aangehouden, dus ik had voldoende tijd om die LSD weg te gooien. De FIOD heeft er een handje van om op een eenzijdige manier de dingen op te schrijven. Er zijn verschillende dingen aangetroffen tijdens de zoekingen, maar deze enveloppe was het enige strafbare dat is gevonden. Ik had ook een zak met bescheiden van mijn werkgever in bezit die in beslag is genomen, maar de inhoud daarvan is niet omschreven in het dossier. Ik heb niet bewust die enveloppe in dat boek gedaan. Ik vind het gek als geconcludeerd wordt dat ik zou hebben geweten wat er in die enveloppe zat. Als ik dat wel had geweten, had ik kunnen bedenken: 'Ik gooi dit even weg voordat de politie komt'. Als ik had geweten dat ik iets strafbaars in bezit had, had ik het absoluut op dat moment weggegooid. Ik ben niet dom.
Niemand begrijpt de frustratie en het leed die ik als gevolg van deze zaak heb ondervonden. Gisteren was het precies acht maanden geleden dat ik ben vrijgelaten. Ik wil naar voren brengen wat men mij heeft aangesmeerd en hetgeen ik heb meegemaakt.
De voorzitter onderbreekt de verdachte en deelt deze mede dat hij hem beperkt in zijn laatste woord, omdat het niet de bedoeling is bij die gelegenheid het pleidooi van de raadsvrouw te herhalen.
De verdachte verklaart daarop dat hij ook ter terechtzitting in eerste aanleg in zijn laatste woord werd beperkt.
De voorzitter verklaart het onderzoek gesloten en deelt mede, dat volgens de beslissing van het gerechtshof de uitspraak zal plaatsvinden ter terechtzitting van 31 december 2013."
2.4.
Aan de verdachte dient ingevolge art. 311, vierde lid, Sv het recht te worden gelaten het laatst te spreken. Dat betekent dat de verdachte (of bij diens afwezigheid de raadsman) als laatste de gelegenheid krijgt nog aan te voeren wat dienstig kan zijn voor de beoordeling van de zaak. Daarbij mag de rechter evenwel in voorkomende gevallen wanneer hij zulks nodig oordeelt de verdachte of de raadsman erop wijzen dat ter vermijding van herhalingen bespreking van aspecten die reeds bij de behandeling van de zaak aan de orde zijn geweest, achterwege moet blijven.
2.5.
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft de voorzitter van het Hof op een gegeven moment de verdachte tijdens zijn laatste woord onderbroken en hem meegedeeld dat hij hem "beperkt" in zijn laatste woord voor zover de verdachte daarbij wilde herhalen wat zijn raadsvrouwe in haar pleidooi reeds had aangevoerd, en nadien – nadat de verdachte kennelijk geen verdere opmerkingen meer wenste te maken – het onderzoek gesloten. Gelet op hetgeen in 2.4 is overwogen, is daarmee geen rechtsregel geschonden.
2.6.
Het middel is tevergeefs voorgesteld.

3.Beoordeling van het tweede middel

Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman, J. de Hullu, H.A.G. Splinter-van Kan en N. Jörg, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
12 mei 2015.