ECLI:NL:HR:2014:364

Hoge Raad

Datum uitspraak
18 februari 2014
Publicatiedatum
18 februari 2014
Zaaknummer
12/04105
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schending van het recht op laatste woord in hoger beroep

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, dat op 29 mei 2012 uitspraak deed in een strafzaak. De verdachte, geboren in 1971, heeft beroep ingesteld tegen de uitspraak van het hof, waarbij hij niet de gelegenheid heeft gekregen om het laatst te spreken tijdens de terechtzitting in hoger beroep. De advocaat van de verdachte, mr. B.P. de Boer, heeft middelen van cassatie voorgesteld, die aan het arrest zijn gehecht. De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak.

De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep niet aantoont dat de verdachte het recht is gelaten om het laatst te spreken. Dit is in strijd met artikel 311, lid 4 van het Wetboek van Strafvordering, dat voorschrijft dat de verdachte deze gelegenheid moet krijgen. De Hoge Raad concludeert dat het middel terecht is voorgesteld, omdat de schending van dit recht leidt tot nietigheid van de uitspraak.

De Hoge Raad heeft de bestreden uitspraak vernietigd en de zaak verwezen naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, zodat de zaak opnieuw kan worden berecht. Dit arrest is gewezen op 18 februari 2014 door de vice-president en twee raadsheren, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.

Uitspraak

18 februari 2014
Strafkamer
nr. 12/04105
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, zitting houdende te Arnhem, van 29 mei 2012, nummer 21/004785-11, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1971.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. B.P. de Boer, advocaat te Haarlem, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot zodanige op art. 440 Sv gebaseerde beslissing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.

2.Beoordeling van het eerste middel

2.1.
Het middel klaagt dat het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep nietig is nu het Hof de verdachte ten onrechte niet de gelegenheid heeft gegeven het laatst te spreken.
2.2.
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt het volgende in:
"De advocaat-generaal voert het woord, leest de vordering voor en legt die aan het hof over.
De verdachte en de raadsman voeren het woord tot verdediging.
Aan de verdachte en de raadsman wordt het recht gelaten het laatst te spreken. De raadsman voert onder meer, zakelijk weergegeven, het volgende aan.
De bewijsregels behoeven niet noodzakelijkerwijs te gelden in een situatie waarin sprake is van een 'één op één verklaring', in casu de verklaring van de agent en de verklaring van verdachte […] in het bijzonder nu de agent zich tevens als benadeelde partij heeft gesteld. Ik verwijs naar een vonnis van de rechtbank te Almelo van 12 januari 2010, LJN BK9302.
Ik heb aangegeven dat ik nog twee getuigen wil horen, maar dat verzoek is vooralsnog afgewezen. Voor de zekerheid heb ik die personen verzocht om een schriftelijke verklaring af te leggen. Ik leg die beide verklaringen over aan het hof. U kunt natuurlijk het onderzoek ter terechtzitting alsnog aanhouden teneinde in ieder geval [betrokkene 1] als getuige te horen.
Ik merk vervolgens op dat de verklaringen van verdachte bij de politie en de rechtercommissaris niet met elkaar overeenstemmen. Bij de politie heeft verdachte een bekennende verklaring afgelegd en bij de rechter-commissaris heeft hij een ontkennende verklaring afgelegd. Dat is vreemd. Ik stel mij op het standpunt dat de verklaring van verdachte afgelegd bij de politie, niet als bewijs kan worden gebezigd. Verdachte is gehoord door de politie terwijl hij de Nederlandse taal onvoldoende machtig is, hij de Nederlandse taal niet kan lezen en schrijven en hem de bijstand van een tolk is onthouden.
Het optreden van de motoragent kan niet door de beugel. Hij heeft verdachte geduwd en naar de grond getrokken. Verdachte is gewelddadig te pakken genomen. Ik vraag mij af of de aanhouding van verdachte rechtmatig is geweest. Het klopt dat verdachte geen formele klacht heeft ingediend tegen het politieoptreden.
Ik concludeer dat verdachte vrijgesproken moet worden, primair omdat er sprake is geweest van een onrechtmatige aanhouding en subsidiair het wettig en overtuigend bewijs ontbreekt.
De advocaat-generaal concludeert - na lezing van de door de raadsman overgelegde schriftelijke verklaringen van [betrokkene 1 en 2] - dat de verklaringen van [betrokkene 1 en 2] in casu niet van belang zijn voor de bewijsvraag en dat het derhalve niet nodig is om hen alsnog als getuigen op te roepen.
Het hof verklaart het onderzoek gesloten en deelt mede, dat volgens de beslissing van het gerechtshof de uitspraak zal plaatsvinden ter terechtzitting van te 14:00 uur."
2.3.
Uit het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep blijkt niet dat aan de verdachte, nadat de Advocaat-Generaal zich naar aanleiding van het door de raadsman gedane getuigenverzoek heeft uitgelaten over de door de raadsman overgelegde schriftelijke verklaringen en die uitlatingen vergezeld heeft doen gaan van inhoudelijke op de strafzaak van de verdachte betrekking hebbende argumenten, het recht is gelaten het laatst te spreken. Daarom moet het ervoor worden gehouden dat het in het vierde lid van art. 311 Sv op straffe van nietigheid gegeven voorschrift niet in acht is genomen.
2.4.
Het middel is derhalve terecht voorgesteld.

3.Slotsom

Hetgeen hiervoor is overwogen, brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, het tweede middel geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
verwijst de zaak naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier S.C. Rusche, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
18 februari 2014.