In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, dat op 29 mei 2012 uitspraak deed in een strafzaak. De verdachte, geboren in 1971, heeft beroep ingesteld tegen de uitspraak van het hof, waarbij hij niet de gelegenheid heeft gekregen om het laatst te spreken tijdens de terechtzitting in hoger beroep. De advocaat van de verdachte, mr. B.P. de Boer, heeft middelen van cassatie voorgesteld, die aan het arrest zijn gehecht. De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak.
De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep niet aantoont dat de verdachte het recht is gelaten om het laatst te spreken. Dit is in strijd met artikel 311, lid 4 van het Wetboek van Strafvordering, dat voorschrijft dat de verdachte deze gelegenheid moet krijgen. De Hoge Raad concludeert dat het middel terecht is voorgesteld, omdat de schending van dit recht leidt tot nietigheid van de uitspraak.
De Hoge Raad heeft de bestreden uitspraak vernietigd en de zaak verwezen naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, zodat de zaak opnieuw kan worden berecht. Dit arrest is gewezen op 18 februari 2014 door de vice-president en twee raadsheren, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.