ECLI:NL:HR:2004:AP4134
Hoge Raad
- Cassatie
- C.J.G. Bleichrodt
- J.P. Balkema
- J. de Hullu
- Rechtspraak.nl
Recht op laatste woord in hoger beroep en nietigheid van arrest
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 september 2004 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De verdachte was eerder veroordeeld tot één jaar en zes maanden gevangenisstraf voor het medeplegen van zware mishandeling. De zaak kwam in cassatie omdat de verdachte stelde dat zijn recht op het laatste woord, zoals vastgelegd in artikel 311 lid 4 van het Wetboek van Strafvordering, niet was gerespecteerd tijdens de terechtzitting in hoger beroep. Het proces-verbaal van de zitting gaf geen blijk van de mogelijkheid voor de verdachte om het laatst te spreken, wat volgens de Hoge Raad leidde tot de nietigheid van het arrest van het Hof.
De Hoge Raad oordeelde dat het niet naleven van het voorschrift in artikel 311 lid 4 Sv, dat de verdachte het recht op het laatste woord garandeert, een ernstige schending van de procesregels vormt. Dit leidde tot de conclusie dat de bestreden uitspraak niet in stand kon blijven. De Hoge Raad vernietigde het arrest van het Gerechtshof en verwees de zaak terug naar het Gerechtshof te Amsterdam, zodat de zaak opnieuw kon worden berecht op basis van het bestaande hoger beroep.
Deze uitspraak benadrukt het belang van het recht op het laatste woord voor verdachten in strafzaken en de noodzaak voor rechtbanken om deze procedurele waarborg te respecteren. De beslissing van de Hoge Raad is een belangrijke bevestiging van de rechten van verdachten in het strafproces en de rol van de Hoge Raad als waarborg voor een eerlijk proces.