Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Slotsom
4.Beslissing
3 maart 2015.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 3 maart 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch. De verdachte had beroep in cassatie ingesteld tegen een eerdere uitspraak van het hof, waarbij het recht op het laatste woord niet was gerespecteerd. De advocaat van de verdachte, mr. R.J. Baumgardt, had in de schriftuur een middel van cassatie voorgesteld, waarin werd geklaagd over de schending van artikel 311, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) in verbinding met artikel 415 Sv. Dit artikel waarborgt dat de verdachte het recht heeft om als laatste te spreken in de rechtszaak. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep op 25 februari 2013 toonde aan dat dit recht niet was gerespecteerd, aangezien er geen melding was gemaakt dat de verdachte het laatste woord had gekregen. De Advocaat-Generaal A.J. Machielse had geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en terugwijzing naar het Gerechtshof voor een nieuwe behandeling van de zaak. De Hoge Raad oordeelde dat het middel slaagde, en vernietigde de uitspraak van het Gerechtshof. De zaak werd terugverwezen naar het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, zodat deze opnieuw op het bestaande hoger beroep kon worden berecht en afgedaan. Dit arrest benadrukt het belang van het recht op het laatste woord voor de verdachte in strafzaken, en de gevolgen van het niet naleven van dit recht.