Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het tweede middel
3.Beoordeling van het eerste middel
4.Slotsom
5.Beslissing
7 april 2015.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 7 april 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een vonnis van de Rechtbank Noord-Nederland. De verdachte, geboren in 1963, had beroep in cassatie ingesteld tegen een uitspraak van de Politierechter, die op 9 april 2013 had geoordeeld over een geluidsoverlastzaak. De verdachte was beschuldigd van het veroorzaken van geluidshinder door het in werking hebben van een jukebox en bijbehorende apparatuur in zijn woning. De Hoge Raad heeft zich in deze zaak geconcentreerd op twee belangrijke middelen van cassatie. Ten eerste werd geklaagd dat de Politierechter de verdachte ten onrechte niet het laatste woord heeft gegeven, hetgeen in strijd is met artikel 311, lid 4 van het Wetboek van Strafvordering. De Hoge Raad oordeelde dat het proces-verbaal van de terechtzitting niet aantoont dat de verdachte het recht op het laatste woord is gelaten, waardoor het voorschrift niet in acht is genomen en de uitspraak nietig is. Ten tweede werd geklaagd over de afwijzing van een verzoek om getuigen te horen. De Hoge Raad oordeelde dat de motivering van de Politierechter om het verzoek af te wijzen onvoldoende was, aangezien het belang van de strafvordering niet zonder meer boven het verdedigingsbelang kan worden gesteld. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak en verwees de zaak naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor herbehandeling.