Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de middelen
3.Beslissing
5 juli 2016.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, dat op 22 mei 2015 uitspraak deed in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot moord. De verdachte, geboren in 1994, heeft het cassatieberoep ingesteld via zijn advocaat V.A. Groeneveld. In de schriftuur zijn middelen van cassatie voorgesteld, die aan het arrest zijn gehecht. De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep, wat betekent dat hij van mening is dat de middelen niet tot cassatie kunnen leiden.
De Hoge Raad heeft de middelen beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. Dit is in overeenstemming met artikel 81, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO), dat stelt dat geen nadere motivering nodig is wanneer de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft op 5 juli 2016 het beroep verworpen, wat betekent dat het eerdere oordeel van het Gerechtshof in stand blijft.
Het arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, samen met de raadsheren J. de Hullu en H.A.G. Splinter-van Kan, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting. Dit arrest draagt bij aan de rechtsontwikkeling op het gebied van strafrecht, specifiek met betrekking tot de beoordeling van opzet en voorbedachte raad in zaken van poging tot moord.