Uitspraak
1.Geding in cassatie
3.Slotsom
4.Beslissing
5 juli 2016.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag, waarin de verdachte is veroordeeld voor poging tot moord. De Hoge Raad behandelt de vraag of de bewezenverklaring van voorbedachte raad voldoende gemotiveerd is. De verdachte heeft op 3 september 2012 in Rotterdam geprobeerd een persoon genaamd [slachtoffer] van het leven te beroven met een mes. Het Hof had vastgesteld dat de verdachte voldoende tijd had om na te denken over zijn daad, maar de Hoge Raad oordeelt dat het Hof niet voldoende heeft gemotiveerd wanneer de verdachte dit besluit heeft genomen en wat het tijdsverloop was. De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het Hof en wijst de zaak terug voor herbehandeling.
De zaak begint met een ruzie tussen de verdachte en het slachtoffer, waarna de verdachte zich naar huis laat brengen, zich omkleedt en later terugkeert met een mes. Het slachtoffer probeert te vluchten, maar de verdachte steekt hem meermalen in de borst. De verdediging betoogt dat de verdachte niet met voorbedachte raad heeft gehandeld, maar het Hof oordeelt dat er voldoende tijd was voor beraad. De Hoge Raad is het hier niet mee eens en concludeert dat het Hof zijn oordeel niet voldoende heeft onderbouwd. De Hoge Raad benadrukt dat voorbedachte raad een belangrijke factor is in de beoordeling van de zaak, vooral gezien de strafverzwarende gevolgen.