ECLI:NL:HR:2015:1340

Hoge Raad

Datum uitspraak
26 mei 2015
Publicatiedatum
26 mei 2015
Zaaknummer
13/04822
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A.J.A. van Dorst
  • B.C. de Savornin Lohman
  • J. de Hullu
  • H.A.G. Splinter-van Kan
  • N. Jörg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beperkingen in het voeren van pleidooi en het recht op verdediging in strafzaken

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 26 mei 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte had beroep ingesteld tegen de beperking van de spreektijd voor pleidooi tijdens de terechtzittingen in hoger beroep. De Hoge Raad herhaalt dat de raadsman van de verdachte, die het woord voert in het kader van artikel 311, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, in beginsel het recht heeft om alles aan te voeren wat hij in het belang van de verdediging dienstig acht. Dit recht is echter niet onbeperkt; de Hoge Raad stelt dat een beperking van de spreektijd niet automatisch leidt tot schending van het recht op een eerlijk proces, zoals bedoeld in artikel 6, derde lid onder c, van het EVRM.

De Hoge Raad oordeelt dat het Hof terecht heeft vastgesteld dat de verdediging voldoende ruimte heeft gehad om haar standpunten naar voren te brengen. De beperking van de spreektijd was vooraf aan de verdediging kenbaar gemaakt en de verdediging had op verschillende zittingen al uitgebreid het woord gevoerd. De Hoge Raad benadrukt dat de rechter in strafzaken dient te beslissen op basis van het onderzoek ter terechtzitting en dat er geen verplichting bestaat om te beslissen op verweren die niet uitdrukkelijk zijn voorgedragen. De Hoge Raad concludeert dat de beperking van de spreektijd in deze zaak niet heeft geleid tot schending van de verdedigingsrechten van de verdachte.

De uitspraak van de Hoge Raad bevestigt de noodzaak voor een goede balans tussen het recht op verdediging en de efficiëntie van de rechtsgang. De Hoge Raad verwerpt het beroep van de verdachte, waarmee de eerdere uitspraak van het Hof in stand blijft.

Uitspraak

26 mei 2015
Strafkamer
nr. 13/04822
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 3 juli 2013, nummer 21/000578-07, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1954.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. B.P. de Boer, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal G. Knigge heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De raadsman heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1.
Het middel behelst de klacht dat het onderzoek ter terechtzitting aan nietigheid lijdt doordat het Hof de verdediging heeft beperkt in het voeren van het woord tot verdediging.
2.2.1.
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 26 september 2012 houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
"De voorzitter deelt mede dat de raadsman heeft aangegeven dat hij meer dan een dag nodig heeft voor pleidooi. Bij de rechtbank heeft de raadsman uitgebreid gepleit en veel bijlagen bij zijn pleitnota gevoegd. Daarvan heeft het hof ook kennisgenomen. In de tussenliggende periode zijn er vrijwel geen nieuwe stukken aan het dossier toegevoegd, behoudens de getuigenverklaringen bij de rechter-commissaris. Het hof is van oordeel dat drie uur voldoende tijd is om te pleiten in deze zaak. De voorzitter verwijst daarbij naar beslissingen van de Hoge Raad (LJN BD 2361) en het Gerechtshof Den Bosch (LJN BU6079).
De advocaat-generaal geeft desgevraagd te kennen ongeveer een uur nodig te hebben voor zijn requisitoir.
De voorzitter deelt mede dat in beginsel 3 oktober 2012 de inhoudelijke behandeling van de zaak zal worden voortgezet, waarbij ook gerekwireerd en gepleit zal worden, afhankelijk van de te nemen beslissingen op de nog voorliggende verzoeken van de raadsman.
Aanstaande woensdag zal in ieder geval het onderzoek worden hervat. De datum van de terechtzitting van 3 oktober 2012 is reeds aan verdachte en de raadsman aangezegd.
(...)
De voorzitter deelt mede dat, indien de raadsman een omvangrijke pleitnota voor de inhoudelijke behandeling heeft, hij deze eventueel op voorhand aan het hof kan toezenden.
De raadsman geeft te kennen dat hij zich daarover zal beraden en dat hij niet kan toezeggen of dat voor de terechtzitting van 3 oktober 2012 zal lukken."
2.2.2.
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 3 oktober 2012 houdt in:
"Mr De Bree geeft te kennen voor de onderbreking nogmaals het woord te willen voeren met het verzoek om meer pleittijd bij de inhoudelijke behandeling van de zaak.
De voorzitter verwijst naar zijn brief van 1 oktober 2012 aan mr Speijdel, inhoudende:
"Waar het gaat om een herhaling van in eerste aanleg gevoerde verweren, kan volstaan worden met een aanduiding van het verweer waarop een uitdrukkelijke beslissing verlangd wordt en met verwijzing naar de pleitnota bij de rechtbank voor de motivering ervan (voortbouwend appel). Deze werkwijze is door de Hoge Raad goedgekeurd. Voor wat betreft niet eerder gevoerde verweren waarop uitdrukkelijk een beslissing wordt verlangd, geldt hetzelfde. Een korte presentatie ervan ter terechtzitting in hoger beroep is voldoende. Voor nadere motivering kan verwezen worden naar de reeds toegezonden (of nog over te leggen) pleitnota."
De voorzitter deelt mede dat voor het hof inmiddels circa zes terechtzittingen hebben plaatsgevonden en dat door de verdediging is gesteld dat verdachte een einde wenst te maken aan deze zaak. Gelet op de materie en de relatief beperkte complexiteit van de zaak en het feit dat het een voortbouwend appel betreft, is naar het oordeel van het hof drie uur pleittijd voldoende.
Mr De Bree geeft te kennen dat hij zijn verzoek wenst toe te lichten en voert het woord overeenkomstig zijn pleitnota welke aan het hof is overgelegd en aan dit proces-verbaal is gehecht (bijlage 3).
(...)
Het Hof zal op 19 december 2012 te 9.00 uur het onderzoek hervatten. Op 19 december 2012 zal worden gerekwireerd en gepleit en zal de inhoudelijke behandeling van de zaak worden afgerond. De voorzitter zegt de verdachte en de raadsman aan om op genoemd tijdstip zonder nadere oproeping ter terechtzitting te verschijnen.
De voorzitter deelt mede dat, mocht om wat voor reden dan ook de behandeling op 19 december 2012 geen doorgang kunnen vinden, het geruime tijd zal duren voor de zaak in dezelfde combinatie behandeld kan worden.
De voorzitter deelt als beslissing van het hof mee dat het hof bij het eerder ingenomen standpunt blijft, met dien verstande dat mr Speijdel en mr De Bree samen in totaal drie uur hebben om te pleiten. Het betreft relatief eenvoudige feiten. De omvang van het dossier is wel groot maar dat komt mede doordat het dossier uit veel kopieën bestaat. Gelet op het voortbouwend appel en de jurisprudentie hoeven in hoger beroep geen stukken te worden voorgedragen die in eerste aanleg aan de orde zijn geweest. Als één van de raadslieden de punten/verweren in eerste aanleg noemt die in hoger beroep worden gehandhaafd is dat voldoende. Ten aanzien van nieuwe verweren kan kort worden aangeduid waarop deze zien. De voorzitter geeft de raadslieden in overweging om de pleitnota op voorhand aan het hof te doen toekomen."
2.2.3.
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 6 februari 2013 houdt in:
"Dit alles afwegende wijst het hof het aanhoudingsverzoek toe met dien verstande dat het onderzoek nog éénmaal zal worden geschorst teneinde de verdachte in de gelegenheid te stellen ook zelf de verdediging te voeren. Het hof zal daartoe de zaak aanhouden tot 22 mei 2013 te 9.00 uur. Langer uitstel van de zaak is niet meer verantwoord, gelet op de andere in het geding zijnde belangen. De ochtend zal benut worden voor de verdere behandeling van de feiten, hetgeen gelet op de omvang van de zaak voldoende tijd is. In de middag zal er één uur voor het requisitoir en drie uur voor het pleidooi zijn. Het verdient aanbeveling om voorafgaand aan de zitting de pleitnota aan het hof te doen toekomen, indien de toegemeten tijd anders niet toereikend zal zijn. Het hof is bekend met de inhoud van de pleitnota met bijlagen in eerste aanleg."
2.2.4.
De bestreden uitspraak houdt het volgende in:
"Met betrekking tot het beperken van de duur van het pleidooi overweegt het hof het volgende.
Op de terechtzitting van 26 september 2012 heeft de voorzitter (op grond van artikel 272, eerste lid, Sv) beslist dat de verdediging drie uur de tijd kreeg om te pleiten. Het hof acht die gegeven tijd voor pleidooi in de onderhavige zaak redelijk. Het houdt daarbij rekening met de volgende omstandigheden:
- op eerdere zittingen in hoger beroep heeft de verdediging al ampel (vele uren lang) het woord gevoerd over inhoudelijke en procedurele aangelegenheden;
- het stelsel van het voortbouwend appel gaat ervan uit dat de procedure in hoger beroep beperkter van opzet is dan de procedure in eerste aanleg;
- de beperking van de spreektijd is ruim te voren aan de verdediging kenbaar gemaakt;
- in het dossier bevindt zich een zeer uitgebreide pleitnota die in eerste aanleg is voorgedragen en waarvan het hof kennis heeft genomen. Verweren die in die pleitnota zijn opgenomen kunnen in hoger beroep uitdrukkelijk worden herhaald, zonder dat is vereist de hele pleitnota nogmaals voor te dragen. Het hof heeft de verdediging daarop gewezen;
- in hoger beroep is de verdediging in de gelegenheid gesteld om vóór de terechtzitting van 22 mei 2013 haar pleitnota aan het hof toe te sturen. De verdediging heeft van die mogelijkheid ook gebruik gemaakt doordat beide raadslieden een groot gedeelte van hun pleitnota's vooraf hebben toegestuurd aan het hof. Ter terechtzitting kon in belangrijke mate worden volstaan met een korte samenvatting van die delen van de pleitnota's.
Gelet op bovengenoemde omstandigheden is het hof van oordeel dat de verdediging redelijkerwijze alle ruimte heeft gehad om naar voren te brengen hetgeen zij meende ter verdediging van de belangen van verdachte naar voren te moeten brengen en dat verdachte aldus door de beperking van de spreektijd voor pleidooi niet in zijn belangen is geschaad. Daarbij wijst het hof er ook op dat een aantal door mr. Speijdel genoemde beperkingen waarover hij zich had willen uitlaten maar niet heeft kunnen uitlaten wegens de gestelde begrenzingen in tijd, wel degelijk door mr. De Bree naar voren zijn gebracht."
2.3.
De raadsman van de verdachte die overeenkomstig art. 311, tweede lid, Sv in verbinding met art. 331, eerste lid, Sv het woord voert, heeft in beginsel het recht daarbij aan te voeren wat hem in het belang van de verdediging dienstig voorkomt. Deze regel is van zo grote betekenis dat niet-nakoming daarvan in het algemeen leidt tot nietigheid van het onderzoek ter terechtzitting. (Vgl. HR 23 maart 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC9251, NJ 1993/696.) Anders dan in het middel wordt betoogd, betekent dit niet dat de raadsman het recht heeft gedurende onbeperkte tijd het woord ter verdediging te voeren. Voor zover aan het middel ten grondslag ligt de opvatting dat het beperken van de voor het houden van pleidooi beschikbare tijd in strijd is met het "recht op het voeren van pleidooi, zoals geregeld in art. 311 Sv", onderscheidenlijk de opvatting dat zo een beperking steeds in strijd is met het recht op een eerlijk proces als bedoeld in art. 6, derde lid onder c, EVRM, faalt het middel omdat deze opvattingen - in hun algemeenheid - onjuist zijn. Een begrenzing van de voor het houden van pleidooi beschikbare tijd brengt immers niet zonder meer mee dat de raadsman de hem krachtens art. 311, tweede lid, Sv en art. 6, derde lid onder c, EVRM toekomende verdedigingsrechten niet voldoende heeft kunnen uitoefenen.
2.4.
Het Hof heeft geoordeeld dat de raadslieden redelijkerwijze alle ruimte hebben gehad om al hetgeen naar voren te brengen dat zij meenden ter verdediging van de belangen van verdachte naar voren te moeten brengen en dat de verdachte aldus door de beperking van de spreektijd voor pleidooi niet in zijn belangen is geschaad. Gelet op hetgeen hiervoor onder 2.3 is overwogen, heeft het Hof door aldus te oordelen het recht van de verdediging op het houden van pleidooi niet geschonden. Daarbij heeft de Hoge Raad in het bijzonder in aanmerking genomen dat volgens de vaststellingen van het Hof de verdediging op de verschillende terechtzittingen in hoger beroep ampel het woord heeft gevoerd over inhoudelijke en procedurele aangelegenheden alsmede dat de beperking van de spreektijd tevoren aan de verdediging is kenbaar gemaakt. Ook in zoverre faalt het middel.
2.5.
Naar aanleiding van 's Hofs overwegingen met betrekking tot het herhalen van de inhoud van de pleitnota in eerste aanleg en het op voorhand toesturen van de pleitnota in hoger beroep, merkt de Hoge Raad het volgende op.
Uitgangspunt in strafzaken is dat de rechter dient te beraadslagen en te beslissen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting. Dat brengt mee dat verweren en uitdrukkelijk onderbouwde standpunten ter terechtzitting dienen te worden voorgedragen. Geen rechtsregel verplicht de rechter dan ook te beslissen op verweren of uitdrukkelijk onderbouwde standpunten die aldaar niet uitdrukkelijk zijn voorgedragen.
Dat neemt niet weg dat de verdediging het initiatief kan nemen om het voordragen van verweren en onderbouwde standpunten ter terechtzitting te bekorten door middel van een duidelijke verwijzing naar de inhoud van de stukken van het geding, zoals de pleitnota die in eerste aanleg is voorgedragen, de pleitnota die door een raadsman van een tegelijkertijd terechtstaande medeverdachte is voorgedragen (en ook in het dossier van de verdachte is gevoegd) alsook een pleitnota die op voorhand aan de rechter en de andere procespartijen is toegezonden. Voorop dient evenwel te staan dat ter terechtzitting met voldoende duidelijkheid wordt aangegeven welke verweren worden gevoerd en welke onderbouwde standpunten worden ingenomen. (Vgl. HR 22 februari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BM6159, NJ 2011/356 met betrekking tot de schriftelijke voorbereiding in een ontnemingszaak.) Het is de rechter die daarop dient toe te zien en die daarom zal moeten instemmen met vorenbedoelde bekorting van het pleidooi, waarvan moet blijken uit het proces-verbaal van de terechtzitting.

3.Beoordeling van de overige middelen

De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman, J. de Hullu, H.A.G. Splinter-van Kan en N. Jörg, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
26 mei 2015.