Uitspraak
1.Geding in cassatie
3.Beoordeling van de overige middelen
4.Beslissing
26 mei 2015.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 26 mei 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte had beroep ingesteld tegen de beperking van de spreektijd voor pleidooi tijdens de terechtzittingen in hoger beroep. De Hoge Raad herhaalt dat de raadsman van de verdachte, die het woord voert in het kader van artikel 311, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, in beginsel het recht heeft om alles aan te voeren wat hij in het belang van de verdediging dienstig acht. Dit recht is echter niet onbeperkt; de Hoge Raad stelt dat een beperking van de spreektijd niet automatisch leidt tot schending van het recht op een eerlijk proces, zoals bedoeld in artikel 6, derde lid onder c, van het EVRM.
De Hoge Raad oordeelt dat het Hof terecht heeft vastgesteld dat de verdediging voldoende ruimte heeft gehad om haar standpunten naar voren te brengen. De beperking van de spreektijd was vooraf aan de verdediging kenbaar gemaakt en de verdediging had op verschillende zittingen al uitgebreid het woord gevoerd. De Hoge Raad benadrukt dat de rechter in strafzaken dient te beslissen op basis van het onderzoek ter terechtzitting en dat er geen verplichting bestaat om te beslissen op verweren die niet uitdrukkelijk zijn voorgedragen. De Hoge Raad concludeert dat de beperking van de spreektijd in deze zaak niet heeft geleid tot schending van de verdedigingsrechten van de verdachte.
De uitspraak van de Hoge Raad bevestigt de noodzaak voor een goede balans tussen het recht op verdediging en de efficiëntie van de rechtsgang. De Hoge Raad verwerpt het beroep van de verdachte, waarmee de eerdere uitspraak van het Hof in stand blijft.