Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 14 oktober 2014 houdt het volgende in:
"De voorzitter merkt op dat het hof kennis heeft genomen van de volgende brieven van mr R.F. Speijdel, advocaat te Enschede:
• Een brief van 1 oktober 2014. Hierin zet de raadsman uiteen dat hij onderhavige zaak heeft overgenomen van mr Hendrickx. Op 2 september 2014 heeft hij de stukken ontvangen. Op 9 september 2014 ontving hij van het hof een wijziging last toevoeging. Thans is het zo dat de raadsman bij de Raad voor Rechtsbijstand heeft verzocht om door de overheid gefinancierde rechtsbijstand omdat de forfaitaire vergoeding door de vorige raadsman al geheel is gedeclareerd. De door hem verzochte toestemming extra uren heeft hij echter nog niet gekregen. Hij verwacht niet dat deze toestemming tijdig voor de zitting van 14 oktober 2014 alsnog zal worden verleend. De raadsman is niet bereid om de zaak te behandelen zonder dat daar de normale vergoeding van de raad tegenover staat. Daarom verzoekt hij om aanhouding van de zaak.
Het verzoek is door de voorzitter afgewezen met het argument dat deze problematiek de eigen verantwoordelijkheid is van de raadsman en niet bij het hof dient te worden neergelegd.
• Een brief van 7 oktober 2014 waarin hij aangeeft principieel niet bereid te zijn om rechtsbijstand te verlenen ingeval niet zeker is dat er door de Raad voor Rechtsbijstand daar een vergoeding voor wordt toegekend en hij weet wat de hoogte daarvan (ongeveer) is. Daarvoor voert hij verschillende redenen aan. De raadsman verzoekt wederom om aanhouding en schrijft dat indien het hof het verzoek afwijst (of nader ter zitting wenst te bespreken) hij voor de komende zitting de verdediging zal neerleggen. Het verzoek om aanhouding is door de voorzitter wederom afgewezen.
• Een brief van 9 oktober 2014 waarin de raadsman heeft laten weten dat hij de verdediging van verdachte met onmiddellijke ingang heeft neergelegd.
De verdachte verklaart, zakelijk weergegeven:
Ik weet dat mijn raadsman de verdediging heeft neergelegd. Wij hebben hierover gesproken. Hij vertelde mij dat hij het dossier pas zeer kort in zijn bezit had en dat er problemen waren met de betaling. Ik wil dat de zaak vandaag wordt aangehouden.
U houdt mij voor dat ik in eerste aanleg drie verschillende advocaten heb gehad en dat in hoger beroep mr Speijdel ook al mijn tweede advocaat is. Dat klopt. Dat hebben mijn ouders gedaan. Zij willen iedere keer wisselen van advocaat. Ik heb na het bericht van mr Speijdel geen contact opgenomen met of gezocht naar een andere advocaat. Mr Speijdel heeft mij gezegd om aanhouding van de zaak te verzoeken en ik wil ook aanhouding van de zaak. Ik heb het zo begrepen dat zodra hij toezegging heeft van de Raad voor de Rechtsbijstand over de betaling, hij mijn zaak weer oppakt.
De advocaat-generaal deelt mede, zakelijk weergegeven:
Ik ben van oordeel dat gelet op de hele gang van zaken op dit moment aanhouding moet worden verleend. Ik geef verdachte nu nog het voordeel van de twijfel. Het is de eerste keer dat hij in hoger beroep om aanhouding van de zaak vraagt. Maar een eventuele volgende keer zal ik minder coulant zijn.
De voorzitter onderbreekt de terechtzitting voor het houden van beraad.
De voorzitter hervat het onderzoek.
De voorzitter deelt als beslissing van het hof het volgende mede. Verschillende belangen moeten worden afgewogen bij de beoordeling van een verzoek om aanhouding van de zaak. Daarbij is in het onderhavige geval enerzijds aan de orde het belang van de verdachte om zich ter zitting bij te laten staan door zijn raadsman. Daarbij moet worden opgemerkt dat het niet gaat om het feitelijke recht op rechtsbijstand. Immers verdachte heeft wel degelijk een advocaat, namelijk mr Speijdel. Hoewel mr Speijdel in zijn brief van 9 oktober 2014 aangeeft de verdediging neer te leggen, is er wel sprake van toevoeging. Nu er nog geen opvolgend raadsman is, blijft mr Speijdel de raadsman van verdachte. Daarbij komt dat verdachte ter zitting heeft aangegeven niet op zoek te zijn naar een andere advocaat omdat er is afgesproken dat mr Speijdel de verdediging weer oppakt zodra de vergoeding is geregeld. Anderzijds spelen er andere belangen, te weten het belang van de strafrechtspleging bij een goede en voortvarende afdoening van de zaak, het belang van de organisatie van de rechtspraak en het belang van de benadeelde partij.
Het hof heeft de verschillende belangen tegen elkaar afgewogen en heeft in zijn oordeel betrokken dat de verdachte inmiddels al vier keer is gewisseld van advocaat, drie keer in eerste aanleg en één keer in hoger beroep. In eerste aanleg is de zitting hiervoor twee maal aangehouden. Mr Speijdel is aldus inmiddels de vijfde advocaat. Alles afgewogen komt het hof tot de conclusie dat in dit geval het belang van de strafrechtspleging bij een goede en voortvarende afdoening van de zaak, het belang van de organisatie van de rechtspraak en het belang van de benadeelde partij zwaarwegender zijn dan het aan de orde zijnde belang van verdachte om zijn advocaat aanwezig te hebben op de zitting. Het verzoek om aanhouding zal dus worden afgewezen en de zaak zal vandaag inhoudelijk worden behandeld.
De advocaat-generaal draagt de zaak voor.
De verdachte, die hoger beroep heeft ingesteld, wordt onmiddellijk na de voordracht van de advocaat-generaal in de gelegenheid gesteld mondeling de bezwaren tegen het vonnis op te geven.
Verdachte geeft op ten onrechte te zijn veroordeeld.
De voorzitter deelt mondeling mede de korte inhoud van de stukken van de zaak, waaronder:
(...)
De verdachte verklaart -zakelijk weergegeven- als volgt:
Op 24 oktober 2012 kwam ik om acht uur in de ochtend vrij uit detentie. Diezelfde middag om half twee mocht ik de kinderen zien. Om half zeven 's avonds gingen de kinderen weer naar mijn ex-partner. Om zeven uur 's avonds was ik bij de kappers-zaak. Daar ben ik omstreeks half negen, negen uur weer weggegaan. U houdt mij voor dat de taxichauffeur heeft verklaard dat hij omstreeks 19:50 uur van de centralist de opdracht kreeg te gaan naar de kapper aan de Deldenerstraat te Hengelo, alwaar hij mij heeft opgehaald en heeft weggebracht naar de kopse kant van de Botstraat. Ik kan u zeggen dat er niets klopt van de verklaring van de taxichauffeur. Het klopt ook niet wat mijn halfzussen hebben verklaard. Ik heb geen contact meer met hen. Ik ga me beroepen op mijn zwijgrecht. Ik heb geen raadsman. Hoe kan ik mezelf verdedigen? Ik heb de zaak niet eens besproken met mijn raadsman. Het is niet rechtvaardig. In eerste aanleg heb ik ook geen eerlijk proces gehad.
Ik wil u nog zeggen dat ik tot half zeven 's avonds de kinderen heb gehad. Daarna gingen ze weer terug naar hun moeder, mijn ex-partner. Als ik van plan zou zijn om mijn ex-partner iets aan te doen, zou ik dat toch nooit doen waar de kinderen bij zijn? Mijn vader heeft 18 kinderen en alle jongens lijken op elkaar. Misschien was het wel een van mijn (half)broers. U houdt mij voor dat er ook sprake is van een dreigend sms-je naar de stiefvader van het slachtoffer. Ik kan u daarover zeggen dat ik al eerder van iets dergelijks beschuldigd ben. Toen ben ik daarvoor vrijgesproken. Vermoedelijk is dat berichtje gestuurd met de computer via hot sms. Mijn telefoontoestel heb ik tijdens mijn detentie aan mijn broertje gegeven. Hij heeft het weggegooid. Ik weet dat mijn ex-partner een dubbele simkaart heeft. Ze stuurt ook regelmatig sms-jes via hot sms. Ik weet natuurlijk niet of zij ook die dreig-sms naar haar stiefvader heeft gestuurd, maar het is niet onmogelijk.
Het klopt dat de relatie tussen mij en het slachtoffer over was. Het is niet zo dat ik geen genoegen nam met het feit dat het over was. Ik weet niet of mijn ex is gestoken door een ander. Dat kan natuurlijk wel. Ik denk wel dat zij daadwerkelijk is gestoken. Dat zeiden ze namelijk bij de rechtbank. Bij mijn aanhouding wist ik dat allemaal nog niet. Dat er DNA van mij is aangetroffen in het huis van het slachtoffer wil ik wel geloven. Ik was er immers vaak in huis geweest.
Zowel de taxichauffeur, mijn ex-partner, haar vriendin en mijn halfzusters liegen allemaal. Ten aanzien van de verklaring van mijn moeder kan ik u zeggen dat zij geen Nederlands kan. Ik wil nogmaals opmerken dat ik niet wil praten zonder mijn advocaat.
Ten aanzien van mijn persoonlijke omstandigheden kan ik u zeggen dat ik het niet eens ben met wat er in het PBC-rapport staat. Het klopt wel dat ik niet wilde meewerken aan het onderzoek in het PBC. Ik heb in het verleden één keer meegewerkt. Dat was in 2004 of zo. Toen hebben ze me twee minuten gesproken en vervolgens allemaal conclusies getrokken die niet kloppen. Er was toen geen enkele test gedaan. Er klopt dus niets van wat er in de rapportages is geschreven. Ik voel me miskent en niemand begrijpt mij. Mijn vertrouwen in psychiaters en de psychologen is weg. Ik wil niet alsnog meewerken. Ik heb geen persoonlijkheidsstoornis. Ik wil ook niet meer in Nederland blijven. Ik wil weg hier. Ik wil naar Turkije. Er is al om uitlevering gevraagd. Ik heb hier niets meer te zoeken. Mijn Nederlandse paspoort mogen ze hebben.
De voorzitter legt verdachte uit dat meewerken aan een onderzoek bij het PBC ook kan opleveren dat er geen sprake is van een stoornis; zoals de verdachte vindt. De voorzitter vraagt nogmaals aan verdachte of hij zeker is dat hij zich niet wil laten onderzoeken in het PBC.
De verdachte verklaart, zakelijk weergegeven:
Neen, ik wil niet meewerken. Ik wil weg uit Nederland.
De voorzitter houdt verdachte voor dat de benadeelde partij een vordering ingediend heeft van € 8.052,00. Deze vordering is door de rechtbank in zijn geheel toegewezen en is in hoger beroep dus opnieuw aan de orde.
De verdachte verklaart, zakelijk weergegeven:
Het is zo onrechtvaardig dat zij een vordering indient.
De advocaat-generaal voert het woord, leest de vordering voor en legt die aan het hof over.
De verdachte voert het woord tot verdediging, zakelijk weergegeven:
De advocaat-generaal maakt een monster van mij. Daar herken ik me absoluut niet in. Ik vraag me af of er DNA is aangetroffen in de taxi. Als dat zo zou zijn, kan dat ook afkomstig zijn van een klein wondje of een bloedneus. In het huis van het slachtoffer ligt overal DNA van mij. Het is juist van belang dat er op zoek wordt gegaan naar DNA materiaal van een onbekende persoon.
Aan de verdachte wordt het recht gelaten het laatst te spreken.
De verdachte verklaart, zakelijk weergegeven:
Ik hoop dat u de juiste beslissing neemt. Met die TBS die boven mij hoofd hangt, heb ik helemaal niks om aan vast te klampen. Ik bedoel daarmee, dat ik dan geen einddatum heb. Ik wil emigreren. Ik wil naar Turkije. Ik heb hier niets meer.
Het hof verklaart het onderzoek gesloten (...)"